Gemeenteavond over Israël en Palestina

Gemeenteleden in een plurale PKN-gemeente worden uitgenodigd voor een voorlichtings- en discussieavond over Israël en Palestina. Op de avond wordt een videoreportage getoond van het dagelijkse leven in Ramalla, gevolgd door een lezing van een medewerkster van “Een ander Joods geluid”. Het toegezegde discussiegedeelte van de avond blijkt te bestaan uit de mogelijkheid tot “zoemen”. Na afloop kunnen mensen bij een boekentafel van ICCO terecht. Enkele gemeenteleden maken woedend bezwaar. Volgens hen is er geen sprake geweest van een echt gesprek en is de avond feitelijk gebruikt om één visie in een omstreden kwestie te propageren.

 

Inleiding

In een eerder artikel bespraken wij de betekenis en de reikwijdte van morele pluraliteit in de kerk. Die is er in gradaties. Bij waardenpluralisme deelt men de meeste waarden maar verschilt van mening hoe die moeten worden toegepast en afgewogen. Ook kan men het daarbij oneens zijn over feitelijke vragen die voor het realiseren van die waarden relevant zijn. Dit pluralisme is in de kerk aan de orde van de dag, het zorgt soms voor veel problemen al kan een goede omgang ermee mensen ook nader tot elkaar brengen. Binnen dit pluralisme is het mogelijk om te blijven geloven in de objectiviteit van de moraal. Bij systeempluralisme gaan de verschillen dieper. Radicaal uiteenlopende culturele, religieuze of wetenschappelijke systemen hebben onverenigbare moralen tot gevolg. In dit geval komt het geloof in een objectieve moraal wel degelijk onder druk te staan, tenzij men van mening is dat de werkelijkheid in zichzelf onsamenhangend is. Het zal niet verbazen dat hier ook de eenheid onder druk staat. Maar al hoeft men in dit geval de visie van anderen nog niet waar te vinden, men kan niettemin erkennen dat zij tegen de achtergrond van wat die anderen naar eer en geweten denken, nog wel een zekere rechtvaardiging geniet.

In dit artikel bekijken we hoe we binnen locale gemeenten en parochies kunnen omgaan met pluralisme. Wat is er nodig om moreel beraad in gemeenten en parochies op een verantwoorde wijze te organiseren en hoe kunnen beslissingen worden genomen? Waardenpluralisme is binnen geloofsgemeenschappen de meest voorkomende vorm van pluralisme, reden om ons in dit artikel hierop te concentreren en het omgaan met systeem-pluralisme aan het eind van dit artikel.

 

Morele empathie versus moralisme

Ik begin met een excurs over attitudes. Wil pluraal denken een zaak worden van hoofd en hart, dan hebben we een vaardigheid nodig die ik hier “morele empathie” wil noemen. Om deze term te begrijpen eerst iets over zijn tegenbeeld: moralisme. De meeste definities van moralisme impliceren noties als “betweterigheid” en “paternalisme”. Op zichzelf is “beter weten” natuurlijk nog niet erg. Als de vrienden van een alcoholist hem zolang bepraten totdat hij hulp gaat zoeken om van de fles af te raken, weten ze het ook beter dan hij, maar spreken we niet van moralisme. Profeten als Mozes en Jeremia gelden evenmin als moralisten. Met tegenzin en droefheid verkondigen zij Gods oordeel over onrecht. Er is pas sprake van “moralisme” wanneer er bij dat “zeker weten” een bepaalde triomfantelijkheid komt kijken. De moralist heeft op de foute momenten een glimlach om de mond: hij kickt op het eigen gelijk en is blij om de ander op diens ongelijk te betrappen. Misschien komt Jona daarbij in de buurt als hij met leedvermaak het oordeel over Ninevé afwacht.

De moralist kan zo blijmoedig zijn omdat hij niet gehinderd wordt door besef van complexiteit en tragiek. Afwijkende meningen vindt hij ouderwets, modernistisch, stom, demonisch. Argumenten en motieven van zijn tegenstanders interesseren hem niet. Het mag dan kloppen dat je soms geen compromissen moet sluiten, maar de gretigheid waarmee de moralist de uitersten opzoekt en zijn gebrek aan besef voor morele tragiek ondermijnen zijn geloofwaardigheid en wekken irritatie op.

Wanneer een moralist in een positie zit om moreel beraad te organiseren of beslissingen voor te bereiden danwel te nemen, is de kans groot dat de pluraliteit van een gemeente of parochie onder druk komt te staan. Met een moralist aan de knoppen zijn debatten al op voorhand “geframed”: bepaalde posities komen niet aan de orde of worden alleen vertekend weergegeven. In een inhoudelijk debat is hij niet geïnteresseerd. Hij zoekt slechts naar manieren om anderen te overtuigen en een besluit één kant op te laten gaan. Wat wordt aangekondigd als een “gedachtenwisseling” blijkt in werkelijkheid een bijeenkomst te zijn met het doel draagvlakvergroting voor één standpunt. Het voorbeeld uit de inleiding waarbij het gaat over de organisatie van een gemeenteavond gaat onder dat manco gebukt.

Anders is het met morele empathie. Niet dat de empathische persoon niet staat voor haar keuzen of zich kan opwinden over die van anderen. Maar anders dan de moralist weet zij dat de moraal een complex veld is en dat dilemma”s en tragiek soms niet te vermijden zijn. Zij weet dat feiten soms op meer dan één manier te interpreteren zijn en is zich ervan bewust dat niemand alwetend is, zijzelf evenmin als de bronnen en zegslieden die zij vertrouwt. Zij weet dat haar eigen positie andere opties uitsluit waar óók iets voor te zeggen valt. Zij weet dat een waarde die in een bepaald geval het onderspit delft nog niet heeft afgedaan.

Toch is het maar al te logisch om de keerzijde van een probleem, de waarden die men heeft opgeofferd, te vergeten of verdringen. Een stellingname is vaak het resultaat van lang wikken en wegen en als een knoop is doorgehakt wordt het dossier gesloten. Ook de omgeving verwacht dat men bij een eenmaal gemaakte keuze blijft. Wie een standpunt inneemt hoort soms tegen wil en dank tot een “kamp” van gelijkgezinden en dan wordt inlevingsvermogen in de achterkant van het eigen gelijk niet altijd gewaardeerd. Ondertussen echter is er geen reden om aan te nemen dat de waarden die men heeft moeten laten lopen niet meer “bestaan”. Want waarom zouden zij bij andere gelegenheden niet wél de doorslag mogen geven? Dat wij dierproeven toelaten, betekent geen vrijbrief om ze voortaan als onproblematisch te bestempelen; wie tegen de oorlog in Irak is, is heus niet tegen elke vorm van staatsgeweld; en velen die euthanasie kunnen billijken, blijven desondanks kien op minder ingrijpende alternatieven om het lijden te verlichten. Morele empathie betekent hier: de creatieve en fantasierijke inspanning om de pluraliteit van waarden te blijven zien.

De moralist daarentegen zal, als hij eenmaal heeft besloten, een moreel probleem zo herformuleren en de geschiedenis zo herschrijven dat de gemaakte beslissing als de enig juiste naar voren komt. De moralist spreekt naderhand denigrerend over de keuzen die hij had kúnnen maken en prijst zijn nieuwgewonnen morele inzichten. Zo was er eens een predikant die na een moeizame discussie over euthanasie opmerkte: “Ach, we weten toch allemaal dat tegenwoordig geen zinnig mens meer tegen euthanasie is?” Moralisme grenst hier aan triomfalisme.

Morele empathie begint bij jezelf: het is een manier om realistisch en respectvol met je eigen waarden en je eigen verleden om te gaan. Van daaruit kunnen we ons ook voorstellen wat empathie betekent voor het omgaan met morele verschillen in de kerk. Men realiseert zich dat men veel waarden gemeenschappelijk heeft, maar ze soms anders weegt of toepast. Men veronderstelt de intellectuele en morele integriteit van de tegenstander. Bij het organiseren van moreel beraad wordt de positie van voor- en tegenstanders op zo”n manier neergezet dat wie ze huldigen daarover kunnen zeggen: “Dat is inderdaad hoe ik erover denk. Ik had het zelf niet beter kunnen verwoorden”. Misschien moeten we wel zeggen: empathie is een combinatie van liefde, geduld, vertrouwen en humor. Juist het besef dat morele waarheid ten diepste “één” is geeft het vertrouwen dat zij haar mannetje wel zal staan. Alles mag gezegd worden. Het kan in een debat lucht brengen wanneer duidelijk wordt dat er binnen één waardensysteem soms meerdere “soorten van gelijk” bestaan. Het gelijk van de één impliceert niet noodzakelijk het ongelijk van de ander. En als een “tegenstander” in staat is om een positie helder en overtuigend te brengen, hoeft dat nog geen bedreiging te vormen voor iemands eigen positie.

Niettemin zullen velen een debat aangaan om anderen te overtuigen. Met recht, soms: er zijn grenzen. De Lange spreekt van “een minimale basis, een stevige ondergrens. Een casco-moraal, met twee verdiepingen: een pluralistische bovenbouw, waarin duizend private bloemen mogen bloeien, en een publieke basismoraal, waar geen enkele rek in zit.”  Maar zelfs al betwisten wij de waarheid van sommige “extreme” claims, ook dan vraagt empathie nog om respect voor de rechtvaardiging die mensen voor die claims te berde brengen.

 

Moreel beraad

Bij het organiseren van moreel beraad over omstreden thema”s zal allereerst duidelijk gemaakt moeten worden welke plaats dat beraad inneemt. Als het een gemeente- of parochieavond betreft dient duidelijk te zijn of het om een raadpleging gaat ter voorbereiding van een besluit en zo ja, hoe “bindend” die raadpleging dan is. Soms wil een kerken- of parochieraad niet meer doen dan informatie geven over een lopende discussie zodat een eventueel besluit voor de gemeente niet al te onverwacht komt. Ook zal duidelijk moeten zijn of een bijeenkomst bedoeld is om één positie te presenteren danwel of er ook een echte discussie zal plaatsvinden. Er moet geen pluraliteit worden voorgewend die er niet is. Wordt er maar één positie gepresenteerd – daar is soms ook wat voor te zeggen – dan wordt het moeilijker om over een “moreel debat” te spreken. Een moreel debat vraagt om het organiseren van tegenspraak.

Men kan ervoor kiezen om een stappenplan te volgen. Vanuit de Universiteit Utrecht is zo”n plan ontwikkeld en op basis van praktijkervaringen uit de zorgethiek verfijnd. Hierin is sprake van vijf fasen: verkenning, explicitering, analyse, afweging en aanpak.  Opmerkelijk is de ruime tijd die wordt genomen voor de eerste drie fasen. Daardoor krijgt de discussie lange tijd een nadrukkelijk open karakter. Er wordt (nog) niet gedacht vanuit conclusies maar in termen van argumenten. Er wordt begonnen met een inventarisatie van alles, rijp en groen, wat volgens de deelnemers met het oog op een bepaalde kwestie waar en waardevol is. Daarbij geldt: elkaar laten uitpraten en argumenten zo respectvol en neutraal mogelijk benoemen, het liefst op schrift. Onder sommige omstandigheden kan het wenselijk zijn om de beslissing of er überhaupt een besluit zal volgen, pas te nemen wanneer duidelijk is hoe de visies en de emoties liggen.

Zo”n inventarisatie kan met enig vertrouwen tegemoet worden gezien. Dat bij conflicten doelstellingen en waarden vrijwel onverenigbaar zijn, zoals Van Ginniken et al suggereren, betwijfel ik.  In veel gevallen houden de “partijen” er namelijk grotendeels dezelfde waarden op na en desondanks knettert het. Hoog oplopende meningsverschillen en heftige emoties zijn dan te verklaren uit andere oorzaken. Ten eerste is het nu eenmaal zo dat de aandacht vaak alleen maar uitgaat naar de verschillen. Niet zelden hebben de partijen zich vervolgens op een bepaalde afweging verschanst. Ten tweede worden er in een morele discussie voorafgaand aan een eventueel besluit soms nare spelletjes gespeeld. Daarin kunnen moralisme en manipulatie een rol spelen en als dat vervolgens door de “gedupeerden” wordt ingezien, is escalatie een logisch gevolg. De woede geldt niet het standpunt van de tegenstander maar de vorm en de procedure. Maar dan is het stadium van een moreel gesprek eigenlijk allang voorbij en komen we op het terrein van de conflictoplossing. Vandaar dat we niet genoeg kunnen benadrukken dat, omdat een besluit maar zelden op aller instemming kan rekenen, de procedures die eraan voorafgaan fair en transparant zijn.

Veel mensen met een min of meer vaste opvatting bevinden zich persoonlijk als het ware reeds in fase vier, de afweging. Van hen wordt dus verlangd om zich in eerdere “fasen” terug te verplaatsen. Dit kan bijdragen tot begrip voor de positie van anderen maar ook tot inzicht in de eigen argumenten en de mechanismen die de eigen keuze sturen. Om de gedeelde waarden boven water te krijgen is het onderscheid tussen “waarden” en “conclusies” dus van groot belang. Omdat de onenigheid vaak gaat over die laatste wordt de aandacht soms afgeleid van de gemeenschappelijk gedragen waarden. Van iemand die bij euthanasie voorrang geeft aan autonomie wordt vaak voetstoots aangenomen dat zij andere waarden, zoals de beschermwaardigheid van het leven of de waarde van het zin geven aan lijden, overboord heeft gezet. Omgekeerd zal degene die moeite heeft met euthanasie voor de voeten geworpen krijgen dat hij lak heeft aan autonomie of een onbarmhartig mens is. Dat is een vertekening van de pluraliteit aan overwegingen die mensen diep in hun hart zelf wel degelijk hebben.

 

Knopen doorhakken

Moreel beraad kan tot verschillende uitkomsten leiden. Bolt noemt er vier: een consensus, een compromis, een procedurele oplossing en een impasse.  Van een impasse is sprake wanneer er noch over de inhoud noch over de procedure om tot een oplossing te komen overeenstemming is. Welke keuze ook wordt gemaakt, er is geen meerderheid voor. Of er is wel een meerderheid maar de verwachting is dat een minderheid zich ernstig miskend zal voelen. Omdat een impasse per definitie tijdelijk is, komt het probleem binnen afzienbare tijd weer op de agenda terug. “Fracties” maken zich intussen op om de uitkomst in een tweede ronde wél effectief naar hun hand te zetten. Maar het kan ook zijn dat ook een impasse een waardevol en noodzakelijk onderdeel zal blijken op weg naar bijvoorbeeld een compromis.
Men kan ook kiezen voor een procedurele oplossing. Ondanks de onmogelijkheid om het over de inhoud eens te worden spreken de partijen hun vertrouwen uit in een procedure die tot een uitkomst moet leiden: hoofdelijk stemmen (misschien moet dat dan maar geheim), het vraagstuk laten liggen en er binnen een vastgestelde termijn op terugkomen, een commissie benoemen waarvan men de samenstelling “vertrouwt” en die een rapport laten schrijven of een knoop laten doorhakken, etc. Het kan zijn dat men één bepaalde persoon, bijvoorbeeld de voorzitter van de parochieraad, of een onafhankelijke mediator, toevertrouwt om een aantal opties te verkennen waarover gestemd kan worden. Soms klopt men aan bij externe organen zoals binnen de PKN een commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen (dat is wanneer de tot dusverre gevolgde procedure wordt aangevochten). Een visitatiecommissie kan worden ingeschakeld als de zaak in de kerkelijke gemeente muurvast zit. Als er een procedurele oplossing wordt gekozen, is het van belang dat de partijen vooraf verklaren om de uitkomst te respecteren, hoe die er ook uit zal zien. Dat veronderstelt wel dat de procedure niet al op één oplossing is toegesneden.
Inhoudelijk zijn een consensus en een compromis de meest interessante opties. Een consensus betekent dat men het eens is geworden. Ofwel omdat er bij nader inzien geen echt meningsverschil bleek te bestaan, ofwel omdat de posities zijn opgeschoven. Een compromis wordt bereikt wanneer de partijen het, ondanks wederzijds respect, inhoudelijk niet eens worden. Wie zich voor een compromis uitspreken doen water bij de wijn, zij zetten hun handtekening onder het resultaat, maar benadrukt moet worden dat de partijen vrij zijn om hun persoonlijke voorkeur te behouden. Het is dus niet zo: “Wie met het compromis heeft ingestemd, is voortaan “om”.” Een compromis impliceert wel de wil om tot een werkbaar resultaat te komen. Dat is wat anders dan tandenknarsend een vergelijk uitonderhandelen.
Voor het sluiten van een compromis kan men twee soorten overwegingen hebben. Sommigen is het erom te doen om zoveel mogelijk van het eigen standpunt “binnen te halen”. Trouw aan de waarheid is hier het dominante motief. Maar men kan ook compromissen sluiten om de ander de kans te geven tot scoren en zich te herkennen in het eindresultaat. De achterliggende overweging is hier de bevordering van de eenheid. Wie het erom gaat zoveel mogelijk van zijn eigen visie veilig te stellen zal stoppen met onderhandelen zodra blijkt dat een beslissing “de goede kant” opgaat, bijvoorbeeld als hij een meerderheid van stemmen heeft verzameld. Wie ernaar streeft dat ook minderheden zich in een beslissing herkennen zal echter ook onderhandelen als dat voor een meerderheid van stemmen niet meer nodig is.
Uitgaande van de noodzaak en de waarde van pluralisme en empathie pleit ik voor dat laatste model. Wil een kerk zowel de waarheid willen zoeken als de eenheid, dan zal in een besluit respect moeten doorklinken voor het bestaan van andere visies die ook naar voren zijn gebracht. Daarbij moet natuurlijk bedacht worden dat waarheid en eenheid soms dicht bij elkaar liggen: het streven om de eenheid te bewaren kan immers voortkomen uit de overtuiging dat Geest van de Waarheid ook door anderen heen spreekt.
Niet alles leent zich voor een compromis.  Ten eerste kan men niet verlangen dat iemand meewerkt aan iets wat men niet met het eigen geweten kan verenigen. Een compromis betekent in die gevallen hooguit dat de partijen afspreken dat zij bepaalde praktijken zullen toelaten zonder dat men anderen daarbij hindert. Van artsen die moeite hebben met euthanasie wordt verlangd dat ze doorverwijzen, niet dat ze ondanks hun bezwaren toch euthanasie verrichten. Anderen tot medewerking verplichten raakt aan de vrijheid van geweten. Ten tweede is een compromis problematisch te wanneer het welzijn, de belangen of zelfs het leven van anderen op het spel wordt gezet. Over het voor zichzelf afzien van bepaalde diensten of vrijheden om daarmee ook voor anderen ruimte vrij te maken, zijn goed compromissen te sluiten. Maar over het opofferen van waarden en belangen die niet aan tafel zijn vertegenwoordigd is het lastig en in sommige gevallen onaanvaardbaar om een compromis te sluiten. Een compromis sluit je met mensen, niet over hen.
Hoe ziet zo”n compromis eruit? Ik volsta met één procedurele suggestie die niet ongebruikelijk is in commissies binnen de zorgsector: in plaats van een enkelvoudige keuze tussen “ja” of “nee” wordt een spectrum van opties voorgelegd met een oplopende mate van “radicaliteit”. Niet alleen “ja” en “nee” maar daartussen ook nog een “ja, maar” en een “nee, tenzij”. Om dat te illustreren gaan we terug naar het voorbeeld “Yoga in de kerk”. Wellicht had de voorzitter van de parochieraad er goed aan gedaan om de parochieraad niet twee maar vier opties voor te leggen:

(1)    “Nee” – de yogacursussen moeten zo spoedig mogelijk een ander onderkomen zoeken;
(2)    “Nee, maar” – de organisatie van de yogacursussen wordt verzocht om binnen twee jaar een andere locatie te zoeken; het kerkbestuur zal hen daarbij behulpzaam zijn;
(3)    “Ja, maar” – de yogacursussen mogen blijven, maar zij mogen niet meer in de kerkzaal zelf plaats vinden, doch uitsluitend in de bijzalen;
(4)    “Ja” – de yogacursussen mogen in de kerkzaal blijven.

In een orgaan of gemeenschap waarbij sprake is van grote pluraliteit kan het vervolgens wenselijk zijn om als doel te stellen dat de uiterste oplossingen – in dit geval: “Nee” en “Ja” worden vermeden, zelfs als één ervan op een meerderheid van stemmen kan rekenen. Een tussenoplossing die kan worden bereikt met welke gewone meerderheid dan ook is in de regel te verkiezen boven een extreme oplossing, zelfs al kan die op een grotere meerderheid rekenen. Was dit gebeurd in de parochie die de yogabijeenkomsten ging weren, dan was daarmee mogelijk het vertrek van enkele parochianen voorkomen. Door een tussenoplossing te kiezen geeft de meerderheid de minderheid het signaal: “wij hebben u begrepen, wij begrijpen de waarden die u naar voren brengt en respecteren dat u voor uw afwegingen uw eigen redenen hebt. Al trekt de meerderheid andere conclusies, u hoort er bij en dat blijft zo”.

 

Verzoening

Of een discussie nu uitmondt in een consensus of dat men kiest voor een respectvolle impasse, een procedurele oplossing, of een compromis, in alle gevallen blijft men samen kerk. Maar soms komt ook dat laatste ter discussie te staan en besluit men, al dan niet “in goeden gemoede”, om uiteen te gaan.  Misschien is die oplossing in sommige gevallen inderdaad de meest realistische. Korevaar hierover: “Deze wijsheid brachten Abraham en Lot al in praktijk toen het land hen beiden niet verdroeg”.  In de praktijk gebeurt zulks bijvoorbeeld wanneer mensen de ene gemeente of parochie verwisselen voor de andere. Het resultaat is een “identiteit op locatie” binnen één kerkgenootschap. Protestanten hebben bij het verbreken van de eenheid overigens vanouds minder remmingen dan katholieken.

Maar hoe onontkoombaar ze soms ook zijn, breuken kunnen diepe wonden slaan. Als de eerste “voldoening”, die het uiteen-gaan voor sommigen soms óók geeft – men is de eigen identiteit en de waarheid trouw gebleven –, is weggeëbd, gaat de pijn van de verbroken eenheid opspelen. Het gaan van gescheiden wegen maakt sommigen misschien milder als zich een volgende keer ingrijpende diversiteit voordoet, maar het kan ook omgekeerd: wie zijn biezen één keer heeft gepakt, weet ze de volgende keer weer te vinden. Ook degenen die inhoudelijk niet bij de betreffende kwestie betrokken waren, beleven de pijn van een breuk – misschien nog wel meer omdat zij er zelf geen aandeel in hadden en het hen “overkomt”. Bovendien: lang niet iedereen maakt een geslaagde overstap naar een nieuwe gemeenschap. Meelevende gemeenteleden worden soms van de ene dag op de andere kerkelijke zwervers. Eén van de onderbelichte aandachtspunten bij onoplosbare conflicten is de zorg dat mensen, waar zij nu ook staan of blijven, in elk geval niet tussen wal en schip geraken.

Uiteen gaan is dus een uiterst redmiddel, zozeer dat het beter is wanneer er een taboe op rust en de inzet van alle partijen bij een diepgaand meningsverschil deze is: wij houden elkaar vast. Verzoening, al moet het dan zijn met behoud van pijnlijke verschillen, is het doel. In dit verband is het wel van belang om een misverstand voor te zijn. Korevaar wijst erop dat als verzoening niet het doel maar het uitgangspunt vormt een discussie het effect een toedekking van het conflict is: “Er mag toch geen tweedracht zijn in de gemeente van Christus! Als dan een omstreden kwestie op tafel ligt dan moet die pastoraal aangepakt worden, vaak uit angst om mensen te verliezen [. . .] Zo probeert men de zaak met de mantel der liefde te bedekken.”

Het moet dus anders. Pas wanneer duidelijk is waar de visies uiteen gaan en men de pluraliteit en de pijn op de een of andere wijze heeft verkend, kan verzoening het eindresultaat zijn. Als sprake is van emoties, zullen ook die benoemd moeten worden, al is het daarbij cruciaal dat op de bal en niet op de man wordt gespeeld. Bedacht dient te worden dat in een plurale gemeenschap ook niet iedereen evenveel ervaring heeft met, en trek heeft in, een open debat. Voor sommigen is het kort benoemen van een meningsverschil al een ongeëvenaarde vorm van openheid. Vaak doet een korte maar welgemeende erkenning dat er fouten zijn gemaakt evenveel als een uitgebreide conflictanalyse. Wel is van belang dat harmonie scherp wordt onderscheiden van onverschilligheid of van een taboe. Stevig met elkaar in gesprek gaan kan een uiting zijn dat de ander ertoe doét. Stilte kan er juist op duiden dat men de ander heeft opgegeven.

Het ligt voor de hand om te vergeten dat meningsverschillen en conflicten in de regel tot een goed einde worden gebracht. Een juiste omgang ermee kan een vorm zijn van ecclesiogenese: mensen worden aan elkaar gewaagd. Verzoening is hard bevochten – en als het goed is zal zij mensen in staat stellen om een volgende keer op die weg van wijsheid en mildheid verder te gaan. Gene Robinson, omstreden vanwege het feit dat hij binnen de Anglicaanse wereldgemeenschap de eerste praktiserend homoseksuele bisschop is, drukt dit als volgt uit:

[R]econciliation, such generosity of spirit, never has agreement on issues as its prerequisite. Instead, it says “I”m going to treat you as a brother/sister in Christ, no matter what, no matter how much we disagree. I may disagree with you, try to change you, even fight with you, but I will never write you off, never leave the table, never take my marbles and go home (or anywhere else), never proclaim our differences to be irreconcilable.”

 

Systeempluraliteit

Veel van wat in dit artikel is gezegd met betrekking tot waardenpluralisme kan ook worden toegepast op systeempluraliteit – die verdergaande vorm van diversiteit. Weliswaar zal zij niet al te vaak voorkomen, maar waar dat wel zo is, wordt de eenheid van geloofsovertuigingen en geloofsgemeenschappen behoorlijk op de proef gesteld. Daar zit dan ook weer een voordeel aan: de erkenning dat de verschillen dieper gaan dan vermoed kan ons ook van illusies bevrijden. En ook dan is de theologie gelukkig nog niet uitgesproken, alleen verschuift de focus van “kerk” naar “staat” en zullen wij de kerk meer moeten zien als afspiegeling van een plurale cultuur. Van oudsher benadrukt de theologie immers de legitimiteit van wereldlijke instituties die het samenleven met verschillen reguleren en desnoods afdwingen. Wie die beweging maakt, zal systeempluraliteit vooral als een politiek en praktisch verschijnsel gaan zien in plaats van er zijn theologische tanden op stuk te bijten. Ook op politiek en maatschappelijk niveau is het omgaan met verschillen en het zoeken naar eenheid een thema met theologische dimensies. Men leeft noch koudweg langs elkaar heen, noch is er een oorlog van allen tegen allen, men “heeft wat samen”. Maar de pretenties zijn lager. Staat en politiek bewaken immers ook het recht om er verschillende waardensystemen op na te houden. Op dat niveau is het beroep op theologische argumenten en het streven naar theologische idealen ingetogener, áls we dat beroep en dat streven hier al opportuun achten. Er is geen dwang tot eenheid, er is minder suggestie van eensgezindheid en de spelregels zijn anders – nuchterder, harder soms. Het voordeel is dat we, door al te romantische assumpties over de eenheid van de kerk bij te stellen en de kerk ook te zien als onderdeel van een plurale cultuur, minder van ons stuk zullen worden gebracht als we diepgaande pluraliteit gaan vermoeden. Nietemin blijft zo”n pluraliteit ook dan theologisch en ecclesiologisch een uitdaging.

Ik dank Rein Brouwer, Corja Menken, Kees Waardenburg en Barend Wallet voor waardevolle gezichtspunten op de thematiek van dit artikel.

 

Auteur: Theo (dr. Th. A.) Boer is universitair docent ethiek aan de PthU, vestiging Utrecht.
Adres: dhr. Theo Boer, Postbus 80.105, 3508 TC Utrecht
E-mail:
Website: http://www.pthu.nl/taboer

Noten

[1] Praktische Theologie 34, 4 (2007), pp. 407-421.

[2] Lange F. de. (2003). Pal staan voor het pluralisme. Pleidooi voor een casco-moraal. Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 103, nr. 1 40-47, p. 45.

[3] Bolt, L.L.E. (2003). Het stappenplan: een structuur voor ethische reflectie en discussie. In: L.L.E. Bolt, M.F. Verweij & J.J.M. van Delden (et al.), Ethiek in praktijk (pp. 17-32). Tweede, geheel herziene druk. Assen.

[4] Ginniken, P. van, M. Otto & G. van Ruiten, Effectief omgaan met conflicten in bedrijven en instellingen, Utrecht: Teleac 1989, 14.

[5] In een ander ‘stappenplan’ wordt een andere, vrij ingrijpende suggestie gedaan. Als onenigheid het karakter van een conflict aanneemt, kan het aan te bevelen zijn dat er met voor- en tegenstanders van een bepaalde positie afzonderlijk wordt overlegd. Daarmee weten de partijen zeker dat er goed naar hen wordt geluisterd. Bij zo'n gescheiden gedachtenwisseling is de kans kleiner dat de partijen over en weer uitspraken doen die olie op het vuur gooien. Een nadeel is natuurlijk dat zulke afzonderlijke besprekingen mogelijk bijdragen aan de ‘fractievorming’ in een gemeente of parochie. Het doel van dit proces is volgens Davis, Hill en Helmeke evenwel het weer samenbrengen van de partijen. Zie Davis, J.C., Helmeke, K.B. & Hill, M. (2001). Depolarizing Congregational Conflict: Principles for Effective Leadership from Internal Family Systems Theory. Journal of Psychology and Christianity 20, 3, 260-275.

[6] Bolt, Het stappenplan, pp. 29-30.

[7] Uiteraard mag de betreffende kwestie niet van dien aard zijn dat sprake is van een aperte grensoverschrijding op het gebied van de ethiek. In dat geval kan er vanuit hogere kerkelijke organen aanleiding zijn voor het nemen van een tuchtmaatregel. Dat is overigens gemakkelijker gesteld dan beargumenteerd, omdat de onenigheid nu juist de vraag betreft óf sprake is van een kwestie met een status confessionis. Lidmaatschap van de NSB eind jaren dertig van de vorige eeuw kan als zoiets gelden. In de huidige tijd kan het gaan om zaken die uitdrukkelijk bij wet verboden zijn, zoals incest of pedoseksuele handelingen. Maar bij de meeste omstreden ethische kwesties binnen de PKN is sprake van een grote pluraliteit zowel bij de kerkleiding als binnen de gemeenten en bestaat er voor gemeenten niet één ideale manier om het pleit te beslechten, niet één canoniek profetisch spreken. De Rooms-katholieke kerk heeft het in dat opzicht wat ‘gemakkelijker’. Zie Korevaar, L. (2000). Conflicten in de kerk. In: Welles, nietes. Omgang met conflicten, pp. 102-114. Utrecht/ Zoetermeer: Boekencentrum, ICS, 112.

[8] Korevaar, Conflicten in de kerk, 114.

[9] Ibid.

[10] Korevaar, Conflicten in de kerk, 108.

[11] Robinson, G. (2005). Reconciliation.  Http://www.nhepiscopal.org/artman/publish/article_159.shtml. Laatst bezocht op 21 november 2007.