Religie en georganiseerd geloof hebben vandaag de dag in de westerse wereld niet zo’n goede pers. Voor wie niet zelf andere ervaringen heeft opgedaan, is geloven al gauw synoniem met onverdraagzaamheid, fundamentalisme, moralistisch gepreek en godsdienstig gelegitimeerd geweld. ‘Geloof doet meer kwaad dan goed’, zo lijkt de communis opinio. Het helpt allang niet meer om bijvoorbeeld ter verdediging van het christelijk geloof te beargumenteren dat de zegeningen van ziekenzorg, armenzorg en onderwijs in West-Europa en elders in de wereld voornamelijk zijn voortgekomen uit christelijke drijfveren tot naastenliefde en humaniteit die verder strekt dan de eigen groep alleen. Geloof, zeker in geïnstitutionaliseerde vormen, wordt in de publieke sfeer niet gauw positief gewaardeerd.
Als geloven echter samengaat met een onbaatzuchtig en authentiek optreden en zich toont in daden van solidaire dienstbaarheid, dan klinkt toch ook een ander, minder negatief geluid. De waardering voor paus Franciscus is hiervan een voorbeeld. Zijn consistente houding, waarin daden van barmhartigheid het beeld van de rooms-katholieke wereldkerk en haar bijdrage aan de samenleving op een positieve wijze beïnvloeden, motiveert zowel jongeren als ouderen wereldwijd en draagt bij aan het idee dat kerk en geloof waardevol zijn voor de samenleving. Zijn aandacht voor vluchtelingen, zijn afzien van welvaartsprivileges en zijn vrijmoedig fysieke en zegenende contact met kwetsbare mensen lijken meer indruk te maken dan zijn preken en geschriften. Het is vooral de persoonlijk getinte diaconale presentie die deze paus wereldwijd waardering oplevert.

Betekent dit dan dat geloofsgemeenschappen voor de toekomst hun geloofwaardigheid vooral moeten ontlenen aan hun handelen? Dat de motivering ervan niet expliciet van belang is? Dat ‘practicing’ belangrijker is dan ‘preaching’? Deze vraag vormt de opmaat van dit themanummer van Handelingen, dat handelt over de relatie tussen diaconaat, zeg maar de daadkracht van geloof zoals die zichtbaar wordt in de samenleving, en de aanzet daartoe zoals die wordt uitgedragen door de kerken in vormen van prediking.

 

Diaconie in beweging

Rond dit thema ligt ook al een hele historie, zeker in de christelijke kerken in onze West-Europese context. Nadat in de jaren tachtig van de vorige eeuw zogeheten ‘politieke prediking’ rond thema’s als kernbewapening en de relatie tot de politieke ideologie van het communisme voor veel polarisatie en vervreemding binnen de kerken had gezorgd, is de kerkelijke prediking de laatste decennia in ander vaarwater terechtgekomen. In een post-verzuilde samenleving zijn zowel politiek als geloof een steeds meer individuele zaak geworden. Dat leidde ook tot afkeer van dogmatisch getoonzette en al snel als autoritair ervaren prediking. Op natuurlijke wijze richtte de prediking zich vervolgens vooral op het welzijn van het individu en de gemeenschap van gelovigen zelf. Pastorale bemoediging, spirituele zingeving en ‘even bijtanken’ in de hectiek van het bestaan, werden belangrijk voor geloofsgemeenschappen en hun leden. Het gevolg hiervan was soms dat aandacht voor zowel inhoudelijke doordenking van het geloof alsook aandacht voor concrete samenlevingsvragen minder aan de orde kwamen (De Leede & Stark 2013). Critici betitelden de zozeer op behoeften van verwende consumenten gerichte prediking in West-Europa als louter ‘Seelenwellness’ (Zeit-magazin 2007/51).
Inmiddels lijkt het tij opnieuw enigszins gekeerd en zien we momenteel een groeiende aandacht voor de diaconale dimensie van de prediking met aandacht voor aspecten van barmhartigheid en gerechtigheid, voor profetie, ethiek en polemiek. Dit hangt samen met de vaak noodgedwongen bewustwording van kerken, die inzien dat zij hun bestaansrecht verliezen als zij niet meer relevant zijn voor de buurt en voor de mensen.
Een toenemend verlangen naar een heldere geloofsidentiteit die tevens een maatschappelijke uitwerking heeft, hangt ook samen met aandacht in de media voor maatschappijontwrichtende uitingen van religie in de vorm van fundamentalistisch gemotiveerd terrorisme. Niet alleen een christen, maar elke religieuze persoon en elke religieuze instelling voelt zich meer en meer gedwongen om zich te verantwoorden over de positie die zij in maatschappelijk en ethisch opzicht in de samenleving innemen.
Gelovigen moeten zich individueel en als gemeenschap verantwoorden, ook over misbruik in religie en kerk. Dat brengt een nadere bezinning binnen de kerken teweeg. Bovendien zijn er zeker in West-Europa grote veranderingen gaande in de maatschappelijke constellaties van de samenleving: de afbouw van de verzorgingsstaat maakt dat de kerken zich opnieuw oriënteren op een rol in de civil society, die zij in de vorige eeuw juist aan de overheid en allerlei specifieke instellingen hadden overgedragen.
De paradoxale ontwikkeling doet zich voor dat in het kader van een groter beroep op de verantwoordelijkheid van het individu en op die van maatschappelijke organisaties, er op het terrein van zorg en welzijn meer van de kerken verwacht wordt, terwijl hun positie in de samenleving meer marginaal wordt.
De economische crisis vanaf 2009 stelt voor vragen van macro-economische aard en over de verdeling van welvaart en kapitaal. Voor de kerk betekent dit tevens de fundamentele vraag naar ‘wie bepaalt de waarde van iets en hoe verdelen we welvaart?’.
De wereldomvattende klimaatproblematiek op haar beurt roept vragen op rond ecologie, vragen naar ethiek rondom vervuiling en vragen van theologische aard: van wie is de schepping en welk toekomstperspectief zien we voor de aarde en haar bewoners? Oorlog en terreur in het Midden-Oosten en Afrika brengen bovendien enorme migratiestromen van mensen op gang. Ook dat stelt samenleving en kerken in West-Europa voor de steeds urgenter wordende vraag welke solidariteit zij willen opbrengen in relatie tot soms andersgelovige medemensen én welk aandeel zij zelf in historisch perspectief hebben aan gegroeide tegenstellingen tussen volken en rassen en aan een scheve verdeling van de welvaart van de wereld.

 

Diaconie als functie en wezen van de kerk

Al met al zien we dat de wereld op de stoep staat van de kerk en dat de kerk opnieuw de roeping voelt om naar buiten te treden. Kerkelijke initiatieven in voedselbanken, schuldhulpprojecten, WMO-betrokkenheid en vluchtelingenopvang bepalen steeds meer de identiteit van de kerk in het maatschappelijk veld. De paus vraagt aandacht voor klimaatproblematiek in zijn encycliek 'Laudato Si’ en in Nederland zet de Protestantse Kerk zich tot aan de rechtbank toe in voor het recht op ‘bed, bad, brood’ voor uitgeprocedeerde asielzoekers.
Al deze bewegingen zouden we kunnen aanmerken als vormen van diaconaal werk waarmee de kerken zich profileren. Want juist de thema’s van globalisering, migratie, ontwikkelingen in de verzorgingsstaat en vooral de omgang met lijden, zijn de terreinen waarmee de diaconie zich bezighoudt.1 En volgens velen behoort juist het diaconale handelen vanuit en door de kerken tot ‘het wezen’ van de kerk (Crijns 2011; zie ook het motto van het handboek Diaconie in beweging). De vanouds drievoudige kerkelijke opdracht tot verkondiging van Gods Woord, vieren van de sacramenten en de dienst van de liefde zijn geen gescheiden werelden, maar hangen intrinsiek met elkaar samen.
Dit brengt echter de vraag naar voren hoe deze samenhang in de huidige tijd eruit ziet, en vooral de verhouding tussen de verkondiging van Gods Woord en de diaconale dienst. In nieuwere diaconiewetenschap wordt diaconale dienst immers vooral gezien als een vorm van bemiddeling. De dienstbaarheid die de diaconie kenmerkt is bijbels-theologisch niet hetzelfde als ‘slavenwerk’ of nederige dienstbaarheid, maar is het werk van de boodschappers, de ambassadeurs, advocaten en hofdienaars (ministers) (Crijns 2011).
Diakenen genieten een opdracht, zij hebben een mandaat en vervullen een taak. Die taak gaat uit van een wederkerigheid in relatie en wordt gemotiveerd door noties van rechtvaardigheid en liefdadigheid, van recht en moraal en van gedrag en attitude. Diaconaat is ook geen taak van diakenen alleen, maar als het kloppend hart van de geloofsgemeenschap bepaalt het mee de identiteit van de gehele gemeente. En dat vraagt van die gemeente om bewustwording van haar diaconale wezen, niet alleen in gebed en dienstbaarheid, maar ook door middel van de prediking en de bediening van de verzoening, op zondagen en door de week.
Deze diaconale identiteit van geloven vindt overigens ook plaats aan de randen van de parochiale gemeente: in categoriale gemeenten waar men zich specifiek richt op een doelgroep, zoals bijvoorbeeld gevangenen, maar ook in instellingen van zorg en welzijn. Daarbij speelt de geestelijke verzorger een belangrijke rol.

 

Prediking en diaconie

Dat maakt de vraag relevant hoe de prediking, als vanouds de vorm van toerusting van de gemeente, zich tot deze vernieuwde diaconale impulsen verhoudt. Kan zij bijdragen aan het vormen van een motiverende en overtuigende eenheid in de vanouds vaak gescheiden werelden van vieren, verkondigen en delen? Hoe vormt de Bijbel een inspiratiebron tot diaconale prediking? Kunnen prediking en diaconie elkaar inspireren en wat hebben predikers daartoe dan nodig? En hoe bouwen predikers dan aan een diaconale gemeente en diaconale praktijken zonder dat deze uiteenvalt door verschillende inzichten op politiek of ethisch gebied?
Deze vragen vormen de insteek van dit themanummer en verschillende praktijkreflecties geven inzicht in mogelijkheden. Maar allereerst is ook een verkenning van de functie en het wezen van de prediking vereist. Daarbij zijn we ons er natuurlijk van bewust dat de verbinding van diaconaat en liturgie breder is dan die met de prediking. Er is ook een relatie met liederen, gebeden, sacramenten, collectes en maaltijd, maar in dit themanummer richten wij ons op de prediking.

 

Prediking als functie en wezen van de kerk

In de liturgische setting van een religieuze viering, zoals bijvoorbeeld een kerkdienst, wordt vrijwel altijd een toespraak gehouden. Want de toewijding tot God en de onderlinge geloofscommunicatie die tot uitdrukking komt in muziek, taal, symbolen en handelingen, vraagt op een zeker moment om een specifieke toespitsing. De spanningsboog in de viering leidt toe naar een actualiserend woord in de vorm van meditatie, preek of homilie waarbij de geloofsgemeenschap zich met aandacht concentreert op betekenis en toe-eigening van wat inhoudelijk aan de orde is. Daartoe brengt de voorganger verschillende ‘werelden’ met elkaar in gesprek, namelijk de wereld van de (bijbel)tekst waarin de oorspronkelijke auteur, context en cultuur een rol spelen evenals de wereld van de hedendaagse hoorder en de geloofsgemeenschap met hun eigen sociale, culturele en religieuze belangen (Grözinger 2008).
De liturgische setting waarin dit gesproken woord plaatsvindt, creëert, als het goed is, een klimaat waarin nieuwe betekenisgeving ontstaat en tot uitdrukking kan komen in gelovig denken, bidden en handelen, in een gezamenlijk delen van brood en wijn, geld en goed.
De traditie van de geloofsgemeenschap, de bijbeltekst en de plaatselijke context bepalen het karakter van de prediking. Deze prediking kan de toon aannemen van een overdenking of overweging, waarin de hoorders meegenomen worden in een (leer)proces van bewustwording, van toerusting of instructie en van oordeelsvorming. Diaconale prediking is er dan op gericht om de gemeente inhoudelijk en praktisch te motiveren en toe te rusten tot haar taak.
De prediking kan echter net zo goed het karakter hebben van een getuigenis, waarbij de hoorders vooral opgeroepen worden tot instemming en mogelijk ook tot zelfgetuigenis in woorden en daden. Diaconale prediking zal dan vooral ook in de vorm van pleitbezorging kunnen klinken.
En tenslotte kan de prediking het karakter dragen van een aanzegging, een W/woord van ‘de andere kant’ in de vorm van een aanklacht, een ethisch of profetisch appèl of juist een pastoraal getoonzette bemoediging, een solidariserend empowerment. Een kritische stem kan hier klinken, en in de dominante narratieven van de samenleving tot zwijgen gebrachte stemmen van mensen in nood kunnen gehoord en vertolkt worden.
Toch gaat het niet alleen om functionele vormen van prediking en om effecten op het terrein van diaconaat. Juist ook de ontmoeting met elkaar, communio met God en de naaste, vormt de inspiratiebron om ook de ander werkelijk als naaste te kunnen zien. Wie diaconaal preekt, gaat het uiteindelijk om het geraakt worden door de ontferming van de Eeuwige en het gehoor geven aan Gods visie op ons en onze werkelijkheid.

In dit themanummer verkennen we, naast onderzoek op diaconaal terrein, de protestantse en rooms-katholieke perspectieven alsook de richtlijnen tot de dienst der barmhartigheid zoals die in de moskee worden voorgehouden aan de gelovigen. We zien voorbeelden van diaconale prediking en praktijken en besluiten met een reflectie waarin de prediking niet eens het laatste woord heeft.

 

Noot
1 We kiezen ervoor om de term ‘diaconie’ en ‘diaconaat’ en ‘caritas’ als synoniemen te gebruiken.


Literatuur
Leede, B. de & Stark, F. (2013). Protestantse preken in hun kracht en zwakheid. Nederlands Theologisch Tijdschrift. Zoetermeer: Boekencentrum, jrg. 67, nr. 2, 2013.
Crijns, H. (red.) (2011). Diaconie in beweging. Handboek diaconiewetenschap. Achtergronden en perspectieven. Utrecht: Kok, 11 en 97.
Grözinger, A. (2008). Homiletik. Lehrbuch Praktische Theologie, Band 2, Gütersloh: Gütersloher Verlagshaus, 99.
www.zeit.de/2007/51/Predigt accessed 05.01.2016

 

Herman (prof.dr. H.) is bijzonder hoogleraar Diaconiewetenschap aan de Protestantse Theologische Universiteit Groningen/Amsterdam.

Ciska (dr. F.) Stark is universitair docent Praktische Theologie en directeur Onderwijs aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam/Groningen.