Ieder jaar worden er meer studenten ingeschreven aan instellingen voor hoger onderwijs. Hbo-instellingen kenden in 2015 maar liefst 442.598 studenten en universiteiten 258.054. Studenten maken keuzes uit een toenemend aantal wetenschappelijke studies en een daaropvolgend uitdijend aantal professionele afstudeerrichtingen of specialistische masters, die op maat van hun interesses worden aangeboden. Naast traditioneel populaire studies als rechten, psychologie en geneeskunde, kiezen studenten ook steeds meer sector-overstijgende richtingen, die meer mogelijkheden bieden tot een vrije invulling van hun studie.
Ook valt op dat er steeds meer buitenlandse studenten aan instellingen voor hoger onderwijs studeren, zo’n 90.000 in 2015, waarvan een kwart afkomstig van buiten Europa. Velen van hen blijven later wonen en werken in Nederland. Er is in het hoger onderwijs nu eenmaal veel mogelijk en studenten maken van het grote aanbod alternatieven ook een steeds gevarieerder gebruik. Maar hoe gaat het eigenlijk met studenten? We weten dat de beroepsperspectieven niet zo rooskleurig zijn. Velen hebben moeite om na hun studie een baan te vinden die ook voldoende zekerheid biedt voor inkomen, een plek om te wonen of bestendige relaties.

 

Probleemstelling

Geestelijke gezondheid
Er zijn indicaties dat de geestelijke gezondheid van een hele generatie studerenden te wensen overlaat. Enkele jaren geleden werd door het Bureau Studentenartsen, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, een onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat een kwart van de studenten met ernstige vermoeidheidsklachten kampt en dat een vijfde somber is. Verontrustender nog is dat zij nauwelijks hulp zoeken.
‘Problemen probeer ik altijd in mijn eentje op te lossen.’ ‘Ik probeer mijn publieke optreden altijd overeind te houden, hoe slecht het ook gaat.’ ‘Soms vraag ik me af waar ik het allemaal voor doe.’ ‘Zelf had ik niet door dat ik veranderd was.’ Het zijn enkele uitspraken van studenten die te vinden zijn op de website www.ik-student.nl. Het onderzoek van het Bureau Studentenartsen te Amsterdam inventariseerde zes soorten problemen:
- schone schijn: camouflage van de eigen beleving
- gekoesterde eenzaamheid: omgaan met uitsluiting
- mijn nieuwe ik: groepsgevoel opleuken als tegengif tegen stress
- twee werelden: klem zitten tussen ouders en studenten
- eenzaamheid: negeren van eigen klachten
- beperking: stug doorgaan ook als het niet meer gaat
Een dergelijk signalement vormt alle reden om wat dieper in te gaan op de vraag hoe het eigenlijk gaat met de vele honderdduizenden studenten aan het hoger onderwijs. Het belang daarvan is duidelijk.

Leefstijl
Studenten vormen een aanstormende generatie die het culturele en maatschappelijke leven de komende decennia sterk gaat beïnvloeden. Hoe staan zij in het leven, en wat is hun profiel in termen van leefstijlen, waarden en overtuigingen? Uit cohortstudies en mentaliteitsonderzoek komt naar voren dat de jonge generatie hoge verwachtingen heeft en dito normen stelt, maar ook zeer belevingsgericht is, weliswaar assertief is maar ook narcistische en hedonistische kenmerken kent. Het eigen profiel van de huidige generatie jongeren sluit daarmee niet meer aan op dat van de generaties voor hen.
Dat stelt de samenleving voor indringende vragen op het terrein van socialisatie, burgerschap en zorgverlening. De groep die hoog opgeleid wordt vertegenwoordigt binnen de jongeren een grote maar ook bijzondere groep, met potentieel meer kritisch vermogen. Hoe denken zij over het belang van tradities, solidariteit, ethiek en religie in vergelijking tot hun lager opgeleide leeftijdgenoten? Leefstijlonderzoek lijkt hier dus alleszins geboden.

Binding
Een andere belangrijke vraag is die waar en hoe studenten zich onderling binden. Wat zijn de sociale vormen waarin studenten elkaar ontmoeten? Studentensteden bieden veel mogelijkheden daartoe en duidelijk is dat het enorme aanbod op het terrein van muziek en dans, film en theater, cafés en restaurants de voor de hand liggende gelegenheden daarvoor zijn. Maar het incidentele karakter ervan biedt nu eenmaal niet de beste voorwaarden voor een gevoel van gemeenschap: elkaar goed kennen, wederzijdse hulp en dienstbetoon bieden, en gedeelde waarden en normen ervaren.
Bieden studentenverenigingen dergelijke mogelijkheden tot profilering, vergelijking, of verbondenheid? En indien kerken een aanbod mogelijk maken zoals in het studentenpastoraat, werkt dat dan ook? Hoe zijn studerende jongeren programmatisch te bereiken met een doel dat wellicht uiteindelijk religieus of kerkelijk gemotiveerd is?

Vorming
We moeten tenslotte niet vergeten dat het om jongeren gaat die studeren aan universiteiten of hogescholen. Het feit dat intellectuele ontwikkeling, kennisvergaring en vaardigheidsontwikkeling hier centraal staan, roept tenminste twee vragen op. Allereerst, wat betekent deze selectieve aandacht voor wat er gedurende de studie boven de wenkbrauwen moet gebeuren voor de ontwikkeling van de persoon? Blijven studie en zelfbeleving gescheiden circuits waarbij de eerste taak een publiek karakter heeft waarop je sociaal afgerekend wordt en de tweede taak slechts als privaat en te maskeren gebeuren opgevat moet worden? En ten tweede, heeft de universiteit een vormende taak op dit gebied? Dat is natuurlijk een klassieke vraag, die echter getuige recente studies opnieuw gesteld wordt en ook politieke antwoorden kent. Daarmee is de taak zelf in praktische zin echter nog niet beschreven, en is evenmin de problematiek aangeroerd of vorming een vrijwillige keuze van de student moet zijn, dan wel in het core-curriculum van onderwijsinstellingen geïntegreerd moet worden. Het is bovendien één zaak om die verantwoordelijkheid al dan niet vorm te geven, maar nog een andere hoe afgestudeerden, dat wil zeggen alumni die inmiddels een maatschappelijke positie hebben en dito verantwoordelijkheid dragen, terugblikken op het belang van dergelijke vormingsactiviteiten.

 

Levensoriëntatie

In dit themanummer van Handelingen gaan we na welke levensoriëntatie we aantreffen bij studenten in het hoger onderwijs. Levensoriëntatie kan opgevat worden als een proces of ook resultaat van een plaatsbepaling waardoor je weet wie je bent, en waarbij levensovertuiging, spiritualiteit of geloof al dan niet een rol kan spelen. Het gaat daarbij niet allereerst om psychische of sociale problematiek, maar om beleefde levenskwaliteit van studenten in termen van ideeën en gevoelens die zij over zichzelf hebben en die hun handelen beïnvloeden, en hen al dan niet tot maatschappelijke initiatieven brengen. Nieuwe omgevingen laten de biografie immers niet onberoerd en veranderde contexten grijpen vaak in op het besef van identiteit.
Levensoriëntatie kan opgevat worden als een vorm van meta-reflectie: waar sta ik? wat wil ik? wat kan ik? wie ben ik? welke wegen staan open? voor wie wil ik er zijn? wie houdt van mij? wat zijn hindernissen of ook ‘objectieve’ grenzen? In dergelijke vragen maakt iemand zichzelf tot voorwerp van beoordeling. Natuurlijk hebben dergelijke vragen doorgaans een latent karakter, al kunnen ze daardoor juist ook invloed laten gelden bij keuzes en stemmingen.
Belangrijk is echter dat dergelijke vragen door ingrijpende gebeurtenissen of ook momenten van bezinning opeens actueel kunnen zijn en dan eigenlijk ook zorg en aandacht vergen. Natuurlijk door de student zelf (zelfzorg), maar ook door de naaste omgeving (familie, vrienden, verenigingen) en eventueel door professionals (artsen, psychologen), waarbij de vraag openstaat of ook de onderwijsinstelling (docenten) hier een zorgtaak heeft. De keuze lijkt groot, maar de rolverhoudingen verschillen en kunnen de zorgverantwoordelijkheden ook maskeren.

Waarden en verwachtingen
Een eerste ontlokker voor dergelijke vragen naar levensoriëntatie vormt een gesprek over de waarden waarbij studenten zich thuis voelen. Wat vinden ze belangrijk in deze fase van hun leven en hoe geven ze daaraan gestalte? Een inventarisatie van dergelijke waarden is natuurlijk belangrijk, maar een focus op de leefwereld van studenten laat al snel zien of een gekozen studie al dan niet belangrijk is, hoe de relatie met ouders wordt gewaardeerd, welke contacten belangrijk zijn, en wat een bijbaan te bieden heeft.
Naast waarden vormen ook verwachtingen een belangrijk aandachtspunt bij levensoriëntatie. Wat zijn eigenlijk persoonlijke of maatschappelijke levensdoelen van studenten? Hoe abstract die vraag mogelijk ook klinkt, studenten hebben nu eenmaal voorstellingen bij hun studiekeuze of verbinding met een levenspartner. Als ieder ander hopen ze dat zij hun eigen idealen daarbij ook gestalte kunnen geven.

Leefwereld en levensvragen
Een derde aspect van levensoriëntatie vormt het geheel van kenmerken van de leefwereld. De overgang van een verzorgd leven thuis naar een studentenkamer of simpelweg de omgang met leeftijdsgenoten is vaak een prachtige ervaring, maar kan ook verwarrend zijn. Wat draagt die ervaren leefwereld nu precies bij aan het besef van levenskwaliteit? Is verworven autonomie een geluk of draagt het bij tot eenzaamheid?
En ten slotte is een onvervreemdbaar kenmerk van levensoriëntatie de existentiële problematiek waarmee studenten kunnen worstelen. Het gaat daarbij niet allereerst om fysieke, sociale of mentale problemen, al kunnen die op het eerste gezicht sterk op de voorgrond staan. Existentiële problemen zijn levensvragen waarvoor vaak geen standaardrecept aanwezig is maar die contingent zijn: toevallig, ingrijpend en onhanteerbaar maar niettemin op je pad komend. Je krijgt een chronische handicap, iemand uit je omgeving overlijdt, je raakt verslaafd, krijgt criminele contacten of wordt hopeloos verliefd op iemand die dat niet beantwoordt.

Antwoorden op bovenstaande vragen laten een onderlinge samenhang zien die we voorzien van een taak die we als ‘levensoriëntatie’ opvatten. Het opsporen en in kaart brengen van die samenhang is het doel van dit themanummer van Handelingen. Dat doen we door te kijken naar de persoonlijke identiteit van de student, gevolgd door een blik op de sociale context waarin de student interacteert met haar of zijn omgeving, waarna het nummer wordt afgesloten met een maatschappelijk perspectief waarin de interactie van de samenleving en het hoger onderwijs centraal staat.

 

Identiteit

Het ligt voor de hand om te starten met levensoriëntatie als een thema in de identiteit van studerende jongeren, zoals die bepaald wordt door leeftijdsfase en generatie. Leeftijd heeft vooral betrekking op de biografische taken die nu eenmaal horen bij een bepaalde leeftijd, zoals: onafhankelijkheid van ouders en groeiende autonomie, studie- en beroepskeuze, het aangaan en bestendigen van intieme relaties. De notie ‘generatie’ hangt daarbij vooral samen met het specifieke cohort dat studenten op enig moment delen en dat een tijdgeest uitdrukt met eigen culturele waarden en sociale verwachtingen die de identiteit vormen.

Gezondheidsperspectief
De notie ‘identiteit’ is vaag maar tegelijkertijd onontkoombaar voor ieder die over zichzelf nadenkt. Ben ik wel die ik zeg dat ik ben of dat wat anderen van mij denken? Waar ligt de grens en ook het raakvlak tussen hoe ik me privaat voel en hoe ik mezelf publiek presenteer? Ben ik over de tijd heen valide in mijn gedrag of betrouwbaar in mijn contacten? Als socratische vragen vormen dergelijke bespiegelingen uitgangspunten voor een goed gesprek.
Soortgelijke vragen en antwoorden liggen echter doorgaans ook wel verborgen in de biografie: het acceptabele verhaal dat je over jezelf – met enige dichterlijke vrijheid – vertelt. Het lijkt allemaal klinisch niet zo relevant, tenzij het verknoopt raakt met problemen die artsen of psychologen nopen die biografie onder de loep te nemen.
Lichamelijke klachten en psychische problemen kunnen wijzen op chronisch lijden of opgebouwde weerstanden die samenhangen met gebeurtenissen in de levensloop en die aanleiding geven tot verdrongen of onaangepaste reacties daarop. Daarom luidt een belangrijke vraag aan hulpverleners in hoeverre zij in de praktijk van gezondheidszorg onder studerende jongeren een problematiek van levensoriëntatie aantreffen, en hoe deze al dan niet verweven is met fysieke, psychische of sociale problematiek. Bovendien is daarbij de vraag of ze dergelijke problematiek van levensvragen of -thema’s van geëigende zorg kunnen voorzien, dan wel daarvoor kunnen doorverwijzen.
Dit gezondheidsperspectief op levensoriëntatie vormt een belangrijke toegang om studenten in beeld te krijgen. Peter Vonk, studentenarts Universiteit van Amsterdam en projectcoördinator Sectie onderzoek, ontwikkeling en preventie Bureau Studentenartsen Amsterdam biedt hiervoor een overzicht van enkele onderzoeksresultaten vanuit zijn eigen praktijk.

Generatiekenmerken
Nu heeft identiteit niet slechts met biografie te maken, maar ook met de cultuur waarin jonge mensen opgroeien. Uit het onderzoek kennen we het probleem dat leeftijd (aantal jaar op enig moment), generatie (categorie mensen met gemeenschappelijke eigenschappen die individuele verschillen kunnen domineren) en cohort (een bepaald leeftijdsinterval) maar moeilijk uiteen te rafelen zijn. Generatie daarbinnen legt de klemtoon echter op een gedeeld lot: de tijdgeest die voor een bepaalde groep kenmerkend is en die hen ook aanzet om hun leefwereld aan te passen of te veranderen.
De generatie die nu ‘aan het bewind’ is – dat wil zeggen: die nu leiderschaps- of centrale netwerkfuncties in de samenleving vervult – is de ‘babyboomgeneratie’ (geboren tussen 1941 en 1955). Deze generatie markeerde de overgang van een verzuilde samenleving naar een open, kritische en postmaterialistische samenleving. Deze ‘verlichte’ en ‘bevlogen’ generatie neemt op dit moment afscheid en maakt plaats voor generaties met een meer pragmatische instelling. Iedere vijftien jaar treedt een nieuwe generatie aan met mogelijk andere culturele idealen die ze verderop in hun leven als groep pogen te realiseren.
Een dergelijk nieuw tijdsgewricht dient zich ook nu weer aan en daarmee is de vraag gerechtvaardigd wat ‘levensoriëntatie’ voor de aanstormende groep studenten betekent, de generatie die wel aangeduid wordt als ‘grenzeloos’ en ‘autonoom’. Ze leggen de klemtoon op authenticiteit, maar zijn ook niet vreemd van enig narcisme.
Er wordt inderdaad regelmatig sociaal-cultureel onderzoek verricht naar de kenmerken van generaties in termen van kenmerkende waarden en corresponderende verwachtingen en naar de wijzen waarop ze de leefwereld beïnvloeden. Daarbij luidt een belangrijke descriptieve vraag wat de generatiekenmerken van studerende jongeren zijn: welke specifieke leefstijlen kenmerken studenten in het hoger onderwijs; welke spanningen doen zich daarbij voor met leefstijlen van andere generaties, en speelt geloofs- of levensovertuiging daarbij mogelijk een rol? Ook deze vragen mogen niet ontbreken in een beschouwing over studerende jongeren en komen aan de orde in het verslag van een gesprek dat Handelingen voerde met Frits Spangenberg, oprichter en jarenlang directeur van Bureau Motivaction dat regelmatig onderzoek verricht naar leefstijlen van jongeren.

 

Omgeving

Vervolgens betreft een tweede aandachtspunt de kenmerken van de sociale context waarin studenten zich bevinden. De culturele kant daarvan wordt wel met ‘de jongerencultuur’ aangeduid. Een veel te globale term, omdat we daarover tegenwoordig in meervoud moeten spreken. Kon enige homogeniteit voorafgaand aan de jaren zestig van de vorige eeuw nog aangenomen worden, nu definiëren jongeren zich veeleer in termen van uiteenlopende subculturen, zoals gedefinieerd door stijlkenmerken van muziek, kleding en merken. Dergelijke subculturen maken zowel een positieve identificatie (‘ik hoor hier bij’) als een negatieve identificatie (‘ik zet me af tegen de dominante cultuur’) mogelijk. Dat laat onverlet dat het vooral de opkomst van de massamedia is die in hun marketingstrategieën een formidabele invloed uitoefenen op dergelijke definities van subculturen.

Studentenverbanden
Hier roept dat de vraag op in welke mate dat ook geldt voor jongeren die studeren aan instellingen voor hoger onderwijs. In hoeverre bepaalt student-zijn de eigen sociale en culturele zelfdefinitie? Dat lijkt wel het geval naarmate de sociale binding via deze groepen verloopt, dat wil zeggen als student en eventueel vervolgens via aspecten als gender, etniciteit of leeftijd.
De biografische fase die dan gedeeld wordt, lijkt daarbij allereerst van belang. De studietijd heeft vaak het karakter van een moratoriumfase: een uitstel van maatschappelijke verplichtingen waarin inderdaad een eigen jeugdcultuur tot ontplooiing kan komen. Er kan sociaal geëxperimenteerd worden zonder dat daaraan directe maatschappelijke gevolgen verbonden zijn. Studentenverenigingen bieden een dergelijke omgeving. De titel van de oudste studentenvereniging van Nederland, het Groninger Studenten Corps ‘Vindicat atque Polit’ (‘handhaaft en beschaaft’) verwijst naar het grote belang dat daarbij op mores en tradities wordt gelegd; iets dat in diverse studentenverbanden de eigen subcultuur historisch markeert.
Echter, in hoeverre is dat nu nog het geval? Kennen studentenverbanden door middel van hun organisaties een leven-oriënterende functie? Wat zijn eigenlijk de kenmerken van studentenverenigingen als het gaat om hun bindend vermogen en welke rol speelt levensoriëntatie in religieus georiënteerde studentenverenigingen daarbinnen? Antwoorden op dergelijke vragen geven Ruben Hoekman en Emma Kurstjens, praeses en ab actis van het Bestuur van de Landelijke Kamer van Verenigingen die ongeveer 40.000 leden organiseert.

Geestelijke begeleiding
De sociale omgeving van studenten wordt natuurlijk niet alleen door het lidmaatschap van studentenverenigingen bepaald, maar ook door voorzieningen die voor hen zijn ingericht, al dan niet expliciet op noemer van de instelling voor hoger onderwijs. Het zijn diensten die ondersteuning bieden en helpen interveniëren waar de studie problemen oproept, het alledaagse leven moeilijk hanteerbaar blijkt of getwijfeld wordt over de toekomst. Daarbij vervullen studiedecanen, studentenpsychologen en studieadviseurs onmisbare diensten.
Aan de rand van dergelijke voorzieningen bevinden zich ook studentenkerken die geestelijke begeleiding voor studenten verzorgen. Door te zeggen ‘aan de rand’ blijkt dat het niet steeds duidelijk is of het hier om kerkelijke of onderwijsvoorzieningen gaat. Inderdaad zijn tal van mengvormen aan te treffen, variërend van typisch confessioneel ingerichte voorzieningen met een kerkelijk profilerend aanbod tot oecumenische vrijplaatsen waar zingeving en ongebonden spiritualiteit de trefwoorden zijn, tot min of meer binnen onderwijsinstellingen geïncorporeerde voorzieningen voor onafhankelijke geestelijke verzorging. Wat deze varianten echter met elkaar verbindt is een aanbod op het domein van levensoriëntatie.
Hoe ziet het aanbod van het studentenpastoraat er tegenwoordig uit? Hoe is het ingebed in de voorzieningen voor hulp en ondersteuning aan studenten en welk aanbod op het terrein van levensoriëntatie werkt programmatisch goed? Is het aanbod van studentenkerken daarbij daadwerkelijk tot steun? Deze vraag wordt beantwoord in een bijdrage van Tiemo Meijlink, voorzitter van het Landelijk Beraad van Studentenpastores in Nederland.

 

Maatschappij

Ten slotte is er nog een maatschappelijk perspectief bij levensoriëntatie van studenten in te nemen. Allereerst gaat het om de vraag of onderwijsinstellingen daarbij ook een taak hebben en een dito verantwoordelijkheid in acht nemen. Eigenlijk is het een kernvraag, die lang niet altijd toetsbaar beantwoord wordt, maar eerder afwezig dan wel heftig betwist wordt.
Waar onderwijsinstellingen met een bijzondere, dat wil zeggen levensbeschouwelijke, grondslag in hun missie dit nog wel tot uitdrukking laten komen en via ondersteuning van voorzieningen en projecten toetsbaar gestalte geven, is het elders vaak een blinde vlek. Enerzijds is dergelijke verlegenheid met een religieuze taakstelling in levensoriëntatie goed te begrijpen in een tijdperk van ontzuilde instituties en een geseculariseerde samenleving. Waarom zou een onderwijsinstelling moeten voorzien in wat daarbuiten aan legitimiteit verloren is?
Anderzijds roept het ook de vraag op naar de vormende taak en verantwoordelijkheid van instellingen voor hoger onderwijs. Is ‘moral commitment’ en levensovertuiging een private zaak van studenten die derhalve niet in het kerncurriculum van het onderwijs of zelfs maar in extra-curriculaire activiteiten behartigd of verzorgd mag worden? Of behoort die taak juist tot de generieke doelen van het onderwijs en drukt ze een maatschappelijke verantwoordelijkheid en ondernemingszin van hbo-instellingen en universiteiten uit?
Eenvoudige antwoorden op dergelijke vragen misstaan hier. Niet alleen is de normatieve problematiek die er in schuilgaat complex, maar ook ingrijpende veranderingen in de arbeidsmarkt voor studenten in het hoger onderwijs maken strategische keuzes moeilijk. Instellingen voor hoger onderwijs worden bovendien geconfronteerd met nieuwe landelijke en internationale standaarden waaraan de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek gemeten wordt, waarbij de bevordering van levensoriëntatie van studenten niet direct als organisatiedoel geldt. Dat is reden om Kees Boele, voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool Arnhem-Nijmegen, zijn licht te laten schijnen over deze kwestie in dit themanummer van Handelingen. Hij schrijft over de vormingstaak van instellingen van het hoger onderwijs en gaat na wat veelbelovende mogelijkheden zijn om deze taak vorm te geven.

Terugblikken
Dan resteert nog als belangrijk aandachtspunt dat de vraag van de samenleving naar levensoriëntatie retrospectief wordt gesteld. Hoe kijken alumni van instellingen voor hoger onderwijs terug op hun leven als student? Wanneer zij terugblikken op hun studententijd, ervaren ze zich dan als voldoende gevormd? Heeft hun studietijd en het onderwijsprogramma hun waarborgen gegeven om niet alleen professionals maar ook burgers en medemensen te worden?
Dit zijn allereerst biografisch interessante vragen die in dit themanummer dan ook persoonlijk beantwoord worden. Maar het belang van de informatie die alumni in dit opzicht in meer generieke zin bieden, moet niet onderschat worden. De term ‘alumnus’ komt van het Latijnse werkwoord ‘alere’ (voeden) en in het Romeinse recht was alumnus de aanduiding voor een kind dat in een pleeggezin werd ondergebracht of voor een uitgediende soldaat waarvan in het levensonderhoud werd voorzien.
Instellingen voor hoger onderwijs verzorgen in toenemende mate contacten met hun alumni. Ze ‘onderhouden’ hen uiteraard niet in fysiek opzicht, soms ook is het doel eerder omgekeerd en worden alumni gezien als financieel of sociaal ondersteuners van taken of projecten die onderwijsinstellingen beogen te ontwikkelen.
Tegelijkertijd echter bieden alumni ook een schat aan informatie en ervaringskennis, die universiteiten en hogescholen kunnen benutten om hun lange termijn strategieën te evalueren. Daarbij gaat het niet om een effectbepaling van genoten onderwijs, maar om een doorleefde terugblik op wat studententijd en hoger onderwijs als vormingspotentieel te bieden hebben.
Dat laatste komt mooi tot uitdrukking in twee bijdragen door alumni die hun ervaringen gedurende de studietijd in het hoger onderwijs in enkele ‘snapshots’ weergeven: Evelien Geerts en Gerbert Hengelaar.
Daarmee is een geschakeerd beeld beschreven van de diverse aspecten van levensoriëntatie in het hoger onderwijs.

 

Hans (prof.dr. J.B.A.M.) Schilderman is hoofdredacteur van Handelingen en hoogleraar Religie en Zorg aan de Faculteit Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen.