Grote ontwikkeling

De Klinische Pastorale Vorming, of KPV-training, is, voor post-initieel onderwijs, een relatief lange opleiding waar geestelijk verzorgers en pastores leren communiceren over thema’s van zingeving en geloof. Het gaat daarbij om geïntegreerde communicatie, de persoon van de professional doet ten volle mee. Dit alles ten dienste van de ander met en voor wie de trainee in het dagelijks leven werkt.
De KPV heeft in Nederland een grote ontwikkeling doorgemaakt, sinds zij in de jaren zestig vanuit de Verenigde Staten in ons land werd geïntroduceerd. De klassieke vorm was een training van drie maanden intern en aaneengesloten; de eerste centra waren gekoppeld aan psychiatrische instellingen, waar ook stage werd gelopen.
Het groepsproces was het belangrijkste en aan de interactie binnen de groep leerde de deelnemer oog te krijgen voor wat tot dan toe blinde vlekken waren in het optreden, maar ook wat biografisch bepaalde blokkades vormde in de communicatie. Niet zelden werden deze blokkades ook op therapeutische wijze bewerkt. Visies vanuit psychoanalyse en methoden uit Gestalttherapie werden veelvuldig toegepast. Daarnaast was psychologische en psychiatrische informatie voor de pastor een belangrijk onderdeel.
In verschillende plaatsen zijn er centra voor KPV geweest; thans zijn er twee opleidingsplaatsen: aan de Radboud Universiteit en de Protestantse Theologische Universiteit.

 

Vorm en inhoud

Door de jaren heen veranderde, onder invloed van didactische inzichten en maatschappelijke ontwikkelingen de vorm en inhoud van de trainingen. De trainingen kregen een ‘gebroken vorm’, kortere perioden van enkele weken aaneengesloten, maar meer uitgestrekt in de tijd, die de pendel tussen het eigen werk en de reflectie in de groep beter mogelijk maakte. Ook kwam er meer aandacht voor didactiek en leertheorie.
Deelnemers oefenen nog steeds de directe interactie in het zogenaamde ‘vrij groepsgesprek’. Daarnaast wordt in een training aandacht gegeven aan andere aspecten van het werk. Preken, toespraken en begeleidende gesprekken uit de werksituatie worden ingebracht en aan feedback blootgesteld, biografie en religieuze ontwikkeling komen uitgebreid aan de orde, maar ook de geestelijk werker als theoloog of religiewetenschapper en een thema als leiderschap worden nader verkend.
Belangrijk ook is de aandacht voor spirituele ontmoeting en ontwikkeling. Werkvormen als korte vieringen en bibliodrama stimuleren zowel de ervaring hiervan als het gesprek hierover.

 

Verbondenheid en verschil

Wat bleef was de aandacht voor de groepsdynamiek als leermiddel en het residentiële karakter: de trainee is van huis en leeft gedurende de trainingsperioden samen met de groepsgenoten. Daarmee vormt de KPV voor een bepaalde tijd een heel specifieke leer- en leefgemeenschap. Ontmoeting, verbondenheid en verschil blijven niet beperkt tot de trainingsuren, ze doortrekken het samenleven gedurende de gehele periode van training.
Deelnemers hebben tegenwoordig verschillende religieuze achtergronden en daarmee is religieuze diversiteit ook in de KPV een gegeven. Dat is echter niet het enige aspect van diversiteit. Zo nemen vandaag naast geestelijk verzorgers van ziekenhuizen en psychiatrie ook werkers binnen, onder andere, defensie, justitie, ouderenzorg en basispastoraat deel.
Dat er nog veel meer aspecten zijn van diversiteit dan die van religie en werksoort, die ook van betekenis zijn in zo’n leergang, getuigen zowel de praktijkberichten in dit Handelingen-nummer als de meer reflectieve artikelen van de KPV-opleiders.

 

Boeiend geheel

Hoe gaat dat samen spreken vanuit verschillende achtergronden in zijn werk in zo’n micro-samenleving? Hoe wordt geleerd aan en van de diversiteit? In dit nummer van Handelingen zoeken KPV-opleiders en oud-trainees op die vraag een antwoord. In drie praktijkbijdragen komen ervaringen van de laatstgenoemden aan het woord: Wuijster en Van ’t Slot geven een eigen bijdrage en ondergetekende doet verslag van een groepsinterview met vijf trainees. Kievit en Struijs belichten het onderliggende leermodel van het ‘vrij groepsgesprek’. De Vries en Smeets demonstreren de specifieke werkvorm aangaande de religieuze ontwikkeling.
Maar er is meer in dit nummer op het gebied van leren in en aan diversiteit. Vroom biedt een analyse-instrument en waarschuwt voor een al te gemakkelijk hanteren van het begrip diversiteit en vooral tegen de eenzijdige beperking tot religieuze diversiteit.
Van Dijk bespreekt ingewikkeldheid en kansen van het bevorderen van de interreligieuze ontmoeting, in het basis- en voortgezet onderwijs.
Van Hell en Erwich beschrijven de moeite van de werkelijke ontmoeting met de vreemde ander en de hermeneutische stappen die daarbij in het geding zijn. Zij doen daarbij ook aanbevelingen.
Tot slot vertelt Liefbroer over haar lopende promotieonderzoek naar interlevensbeschouwelijke geestelijke verzorging.
Zo vormen praktijkberichten en reflecties een boeiend geheel rondom het thema ‘Veelkleurig leren’.

Theo (drs. T.T.) van Leeuwen is docent Pastoraat bij de Hogeschool Windesheim, promovendus-onderzoeker bij de Protestantse Theologische Universiteit, pastoraal supervisor en oud-KPV-opleider. E