Pelgrimschap - René Rosmolen - beeldmeditatie 2017/3
‘Buen Camino! Goede pelgrimstocht!’ De woorden doen mij goed, als ik ’s morgens aan een nieuwe dag begin en de weg voor me onbekend en lang is. We fietsten naar Santiago de Compostella. De stad waar volgens de overlevering Jacobus begraven ligt. Zes weken: geen radio, geen krant, geen computer. Een oefening in ontvankelijkheid.
De weg werkt in mij door. Mijn bestaan wordt kwetsbaarder: wind die moe maakt, regen die striemen kan, hitte op de Spaanse hoogvlakte. Gaandeweg kijk ik met nieuwe ogen, naar mezelf, naar mijn lichaam, mijn dierbaren. Ik gedenk de levenden én de doden die ik met me meedraag.
De bestemming nadert en ik merk dat ik verdrietig word. Bij aankomst zal ik ook het mij zo dierbaar geworden onderweg-zijn moeten opgeven. Ik herinner mij de weg: het jubelende geel van de bremstruiken, het bleke blauw van de korenbloemen, cirkelende roofvogels die langzame letters leken te schrijven in de lucht. Lange klimmen en veel te korte afdalingen. De lieflijke heuvels van Frankrijk, de tafelbergen van Navarra, de droge oceaan van de Meseta, de prikkelende geur van de eucalyptusbomen in Galicië.
Was ik een pelgrim?
Ik aarzel: het woord voelt een maatje te groot …
Ik werd geraakt in de kathedraal. Ik stond achter het beeld van Jacobus. Hij voor, ik achter. Ik besefte dat hij heel de weg voor mij uitgegaan was ... Jacobus werd geroepen door een vreemde voorbijganger wiens stem als een net over hem werd uitgeworpen. Van visser werd Jacobus vis en door de Vis die Jezus is werd hij weer visser van mensen.
In die beweging werd ik opgenomen. Mijn pelgrimschap was geen prestatie.
Ik kreeg het geschonken. Achter het beeld van Jacobus.