Hier vindt u de jaargangen met daaronder de links naar de afzonderlijke nummers uit de jaargang
Klik op de link van het gewenste nummer en u krijgt een overzicht van dat nummer en vanaf nummer 2022/1 de mogelijkheid om het hele nummer digitaal te lezen
2007/3 Pastoraat en ethiek
Overzicht artikelen
Marina Riemslagh, Axel Liégeois & Roger Burggraeve, De onzichtbare filter in morele gespreksvoering. Vergelijking tussen een socratische en een contextuele dialoog (299)
Jack de Groot & Hans Evers, Morele counseling. Presentatie van de Nijmeegse methode (314)
Annemie Dillen, Geweld in gezinnen. Uitdagingen voor het pastoraat (333)
Sake Stoppels, ‘Heeft jullie kerk een zijdeur?’ Literatuurbericht kerkopbouw (357)
Joep de Hart, Des poedels kern. Recente godsdienstsociologische publicaties (379)
Ten geleide
Als iemand hulp zoekt bij de oplossing van een moreel dilemma, kun je daar als pastor op verschillende manieren mee omgaan. In het openingsartikel onderzoekt Marina Riemslagh of de zogenaamde socratische gespreksvoering, die vooral kijkt naar het individu en diens gedrag, geschikt is voor dit soort situaties. Of vormt de contextuele dialoog, die de persoon beschouwt als fundamenteel relationeel, een beter alternatief? Aan de hand van een casus over een ethisch dilemma wordt de waarde van beide methoden in de praktijk geëvalueerd. De auteur ontdekte daarbij dat de ‘geleefde’ levensbeschouwing van jezelf als hulpverlener in beide gevallen mede bepaalt wat je hoort, hoe je daarop ingaat en waarop je doorvraagt.
Geestelijk verzorgers in zorginstellingen, bij justitie en in de krijgsmacht kunnen net als hun collega’s in het basispastoraat geconfronteerd worden met cliënten (pastoranten) die bij hen komen met een moreel probleem of die staan voor een moeilijke keuze of beslissing waaraan een hoog moreel gehalte kleeft. In het verleden werden pastores nogal eens gezien als zedenmeesters, die op dit soort vragen het antwoord wisten. Vandaag de dag profileren geestelijk verzorgers zich meer als counselors, die mensen helpen om hun eigen gewetensvolle beslissing te maken. Voor deze counselingstaak hebben geestelijk verzorgers in Nijmegen een methode ontwikkeld, die in een artikel van Jack de Groot en Hans Evers wordt gepresenteerd als de ‘Nijmeegse methode voor morele counseling’.
Geweld in gezinnen is helaas een veel voorkomende realiteit. In het christelijke spreken over gezinnen en relaties, en in het kerkelijke handelen kunnen we daar niet omheen. In een artikel van Annemie Dillen gaat het daarom over de uitdagingen voor het pastorale handelen, met bijzondere aandacht voor de culturele en theologische opvattingen die een adequate omgang met huiselijk geweld mogelijk maken. De auteur bespreekt verschillende christelijke begrippen die door sommigen worden gebruikt als een legitimatie van huiselijk geweld of als een excuus om niet te reageren. Vervolgens reikt zij alternatieve interpretaties aan. In haar bijdrage wordt aangetoond hoe een idealiserend discours over gezinnen en over het huwelijk versluierend kan werken. Verder wordt stilgestaan bij het belang van sociale netwerken en bij het idee dat het gezinsleven niet louter een privé-aangelegenheid is.
Na dit drieluik over morele kwesties in het pastoraat signaleert Sake Stoppels in zijn literatuurbericht kerkopbouw onder andere – in een tijd van kerkelijke krimp – een opleving van de aandacht voor groei en vernieuwing, en een groeiende missionaire gerichtheid. Daarnaast aandacht voor het thema leiderschap en voor de vraag hoe christelijke gemeenschapsvorming er in een tijd van individualisering uit kan zien.
Tot slot bespreekt Joep de Hart een aantal recente publicaties op het gebied van de godsdienstsociologie aan de hand van de volgende thema’s: de rol en positie van religie in de hedendaagse samenleving, postmoderne spiritualiteit, religiegeschiedenis, religieuze volksculturen en hedendaagse religieuze diversiteit.
2007/2 Evangelicalisering binnen de gevestigde kerken
Editieredactie: Henk de Roest & Sake Stoppels
De groei van de kerk wereldwijd vindt vooral plaats binnen de evangelische stroming van het christendom. In 1960 waren er naar schatting 50 miljoen evangelicale christenen in het westen (Verenigde Staten, Europa) en 25 miljoen in de rest van de wereld. Vandaag schat men het totale aantal op 400 miljoen, waarvan 75 miljoen in het westen en 325 miljoen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Deskundigen verschillen van mening over de cijfers, maar men is eenstemmig in het oordeel dat de beweging snel groeit. De evangelische beweging, ontstaan in Engeland en krachtig gevoed in de Verenigde Staten, heeft daarbij haar thuisbasis verlaten. Meer en meer zijn Afrikanen, Aziaten en Latijns-Amerikanen typerende vertegenwoordigers van het evangelicale christendom. Omgekeerd komt de beweging overigens via immigranten opnieuw terug naar het westen.
Zowel door evangelische immigrantenkerken als door een relatief gestaag groeiend aantal evangelische gelovigen – en evangelicaal-georiënteerde voorgangers – binnen de traditionele kerken neemt de invloed van de evangelische beweging ook in Nederland en België toe. Traditionele kerken – zeker protestantse – ‘verevangelicaliseren’.
Peter van Rooden noemt de opkomst van de evangelische beweging ‘de belangrijkste gebeurtenis in de recente geschiedenis van het Nederlandse christendom’ (Van Rooden 2002, 78). Vanuit ontmoetingen in parakerkelijke organisaties als Youth for Christ, Agapè en het Zoeklicht en vanuit interkerkelijke conferenties hebben evangelische christenen zichzelf georganiseerd in onafhankelijke gemeenten (bijvoorbeeld Rafaël-gemeenten, Elim-gemeenten, onafhankelijke Baptistengemeenten) en binnen de traditionele kerken gezocht naar mogelijkheden om te streven naar evangelische vernieuwing. Zo werd bijvoorbeeld in 1995 werd een manifest gepubliceerd, waarmee de Stichting ‘Evangelisch Werkverband binnen de VPKN i.w.’ werd geboren, waarvoor honderden gemeenteleden zich aanmeldden, waaronder ook meer dan tweehonderd predikanten. In enkele kleine kerken op gereformeerde grondslag (Christelijk Gereformeerd, Nederlands Gereformeerd, Vrijgemaakt Gereformeerd) wordt momenteel driftig gediscussieerd over de wenselijkheid van het introduceren van ‘evangelische elementen’ in de kerkdienst en bij het werken aan de opbouw van de gemeente. Zo blijkt bijvoorbeeld gemeentestichting op evangelicale grondslag en met gebruikmaking van in de evangelische beweging beproefde concepten, zowel tot enthousiaste als afkeurende reacties te leiden. De ene theoloog spreekt over een positieve invloed van het evangelicalisme op de kerken van het gereformeerd belijden, de andere waarschuwt ‘alert’ te zijn. Intussen staan in hervormd-gereformeerde gemeenten groepen jongeren op de stoep van de kerkenraad met de vraag of ze een praiseband mogen oprichten of aan healing ministry mogen doen. Van Rooden schrijft: ‘Theologisch stemt de evangelische beweging grotendeels overeen met het orthodox protestantisme, zoals dat bestaat bij de Gereformeerde Bond binnen de Nederlandse Hervormde Kerk, de vrijgemaakten, de christelijk gereformeerden, en wat je verder aan orthodoxe protestanten in Nederland nog hebt. Toch is er een wezenlijk verschil. Deze groepen hebben, toen de protestantse zuil in het laatste kwart van de twintigste eeuw ineenstortte, hun eigen zuiltje opgericht, met hun eigen scholen en politieke partijen, en omroeporganisatie. Wanneer ik ’s morgens naar het Leidse station loop, kom ik de kinderen uit dit nieuwe zuiltje tegen, die een net opgerichte dependance van een van deze neo-orthodoxe middelbare scholen bezoeken. Ze zijn onmiddellijk te herkennen, vooral de meisjes in hun lange rokken, zonder enige make-up. Daar lopen de aanstaande leden van de evangelische beweging, denk ik dan. Wanneer ze wat ouder zijn, zullen ze de kerk van hun ouders verlaten, en lid worden van een evangelische gemeente. Dan willen ze een innig, persoonlijk geloof, dat geen aparte sociale identiteit met zich meebrengt. Ze willen dan ook in een Vinex-wijk wonen, een spijkerbroek dragen, op zondag barbecuen, en een “Christusgelovige” zijn. Dat is wat de evangelicale beweging biedt, en al stemt ze theologisch overeen met de Gereformeerde Bond, de kerk die ze aanbiedt is een totaal andere’ (Van Rooden 2002,79).
In veel protestantse gemeenten fungeert de Evangelische Liedbundel inmiddels naast het Liedboek, worden gemeentegroeigroepen opgestart, Rock-solid clubs opgericht, Alphacursussen aangeboden, ‘diensten van lofprijzing en aanbidding’ georganiseerd en dit alles gebeurt niet uitsluitend wanneer de voorganger affiniteit heeft met de evangelische beweging of lid is van het Evangelisch Werkverband (EW). Ook binnen rooms-katholieke parochies, zij het op een veel meer bescheiden schaal, neemt de invloed van de evangelische beweging toe.
De godsdienstsocioloog Durk Hak meent dat binnen de gevestigde kerken in Nederland de evangelische stroming dominant zal worden (2006: 104). Hij wijst ook op de prognose van de Brit Peter Brierly van het onderzoeksinstituut Christian Research, die in 2005 stelde dat in 2020 de evangelicalen in de gevestigde kerken zullen domineren. Een recent onderzoek van Kelvin Randall binnen de Britse Anglicaanse Kerk wijst in dezelfde richting. Randall – als onderzoeker verbonden aan The National Center for Religious Education, University of Wales – deed tussen 1994 en 2001 een longitudinaal onderzoek onder 340 Anglicaanse pastores die in 1994 waren begonnen. Hij wilde zicht krijgen op verschillende spiritualiteiten binnen de Anglicaanse kerk en de mogelijke samenhang daarvan met persoonlijkheidskenmerken, met de wijze en de manieren waarop pastores te werk gaan en met hoe ze hun werk ervaren. Het voert te ver om daar op deze plek op in te gaan, maar veelzeggend is de titel die hij het onderzoeksverslag meegaf: Evangelicals Et cetera. Die titel, hoewel eenzijdig, is bepaald niet zonder reden, want de helft van de respondenten rekende zich tot het evangelische ‘kamp’. 35% beschouwde zich als ‘Catholic’, 16% als ‘Central’. Deze verdeling wijst in de richting van een evangelicalisering van (de pastores in) The Church of England. Ongetwijfeld zal dat invloed gaan hebben op het hele kerkverband. Het overgrote deel van de evangelicale pastores uit het onderzoek beschouwde zichzelf overigens theologisch gezien als conservatief. Evangelicalisering en ‘verorthodoxering’ lijken hand in hand te gaan. In dit verband wijzen we ook op het IKON-onderzoek naar godsbeelden onder pastores, werkzaam binnen kerken die bij de IKON zijn aangesloten. De jongste generatie pastores (tot 35 jaar) – overigens niet meer dan 7% van het aantal respondenten – blijkt gemiddeld genomen vaker de voorkeur te geven aan meer traditionele godsbeelden dan de oudere pastores. De onderzoeker, de godsdienstsocioloog Hijme Stoffels, suggereert dat je deze pastores de ‘overblijvers’ of de ‘nieuwe conservatieven’ zou kunnen noemen (2006: 5). Er is in dit onderzoek niet gevraagd naar de mate waarin men sympathiseert met de evangelische stroming, maar het is niet ondenkbaar dat jongere pastores relatief positief staan tegenover de evangelicale geloofsbeleving. Is de toekomst van de kerk daarmee aan het orthodoxe evangelicalisme? Hak beantwoordt deze vraag positief en meent ook te weten wat de oorzaak is van deze ontwikkeling. ‘De reden voor de relatieve groei is de Wahlverwandschaft tussen de wens naar autonomie en individualiteit van moderne burgers en het relatief autonome en individualistische karakter van de evangelicale soteriologie. Het evangelicalisme geeft moderne mensen de mogelijkheid om op een orthodox christelijke wijze te geloven, en tegelijk volop deel te nemen aan het moderne maatschappelijke leven als ook gebruik te maken van de moderne cultuur’ (2006: 104).
Outsiders en insiders
Al met al geven bovenstaande tendensen, cijfers en analyses voldoende aanleiding om het veronderstelde proces eens nader onder de loep te nemen. We doen dat door zowel buitenstaanders aan het woord te laten komen als door insiders hun verhaal te laten vertellen.
Het themanummer bestaat uit drie delen. Het eerste deel is ingeruimd voor outsiders en wel in een dubbele zin van het woord. Het zijn sociale wetenschappers en dus geen theologen die aan het woord komen en bovendien schrijven ze vanuit een buitenperspectief. Miranda Klaver en Peter Versteeg, beiden cultureel antropoloog, schrijven het overzichtsartikel waarmee we de thematiek introduceren. Ze menen dat het proces van evangelicalisering zich ook in de toekomst zal blijven voortzetten. Mede daarom pleiten ze ervoor om mensen met evangelicale interesse ruimte te geven binnen de gevestigde kerken. Het verhaal van Klaver en Versteeg is vooral protestants getint en dat hoeft ook geen verwondering te wekken. De evangelische beweging vindt vooral weerklank binnen het protestantisme en veel minder binnen het katholicisme. Toch zijn er ook binnen de rooms-katholieke Kerk evangelicaliserende tendensen te bespeuren. De socioloog Erik Sengers bericht daarover in een tweede artikel. Evangelische impulsen komen binnen de RKK vooral van de kant van de zogenaamde Nieuwe Bewegingen. Kwantitatief gaat het om kleine aantallen, maar ze kunnen in de regel rekenen op de sympathie van de kerkleiding en dat zou er toe kunnen leiden dat hun rol groter wordt en hun invloed toeneemt. Een derde artikel vanuit het buitenperspectief begint met een impressie van een evangelische jeugdavond in Houten. De auteur is de antropoloog Johan Roeland. Hij doet onderzoek naar subjectivering in christelijke religiositeit en richt zich daarbij in het bijzonder op evangelicalisering van jongeren binnen de traditionele kerken. Hij zoemt met zijn artikel in op de verbinding van het evangelicalisme met de seculiere popular culture. Meer dan welke spirituele stroming binnen het christendom dan ook weten de evangelischen een brug te slaan tussen religie en de moderne (muziek)cultuur. De relipop is daarvan misschien wel het meest sprekende voorbeeld.
In het tweede deel komen evangelicale voorgangers zelf aan het woord. In de vorm van interviews komen we hen tegen, evenals de geloofsgemeenschappen waarbinnen ze werken. Het gaat om drie protestantse voorgangers – twee keer PKN en een keer Gereformeerd Vrijgemaakt – en een rooms-katholieke pastoor. Bij de bespreking van de interviews in de brede redactie van dit tijdschrift rees de vraag of het bericht over de rooms-katholieke Nicolaasparochie wel thuishoorde in het rijtje interviews. Anders dan in de protestantse kerken betekent evangelicalisering – en overigens ook ‘charismatisering’ – in de RKK vaak een terugkeer naar het gezag van de kerkleiding en het (opnieuw) oppakken van klassieke elementen uit de eigen traditie. De subtitel boven het interview – ‘restauratie en herbronning’ – duidt al op deze karakteristiek van katholieke evangelicalisering, zoals we die in Baarn aantroffen. Het is inderdaad een impressie met een andere sfeer dan de drie protestantse bijdragen, maar juist dat was een motief om het interview toch op te nemen. Het proces van evangelicalisering is geen eenduidig gebeuren en neemt veelal de couleur locale van het kerkgenootschap waarbinnen het zich afspeelt. Veelal zijn het ‘evangelicale elementen’ die langzamerhand invloed krijgen op de identiteit van een geloofsgemeenschap. De vraag is overigens wel, in hoeverre deze elementen ‘los’ verkrijgbaar zijn of veeleer een groter, samenhangend pakket aan ecclesiologische en theologische overtuigingen met zich meebrengen. De interviews met de protestantse pastores – werkzaam in respectievelijk Amstelveen, Den Haag en Diever – laten zeer verschillende sporen zien. In Diever werkt men met name binnen de bestaande structuren, in Den Haag komt er een nieuw spoor bij en in Amstelveen gaat werkelijk alles op de schop. Een laatste bijdrage in dit blok van insiders komt van de hand van Hans Eschbach, directeur van het Evangelisch Werkverband binnen de PKN. De subtitel van zijn bijdrage ontleent hij aan de al reeds genoemde socioloog Durk Hak die in het dagblad Trouw (17 juli 2006) stelde dat in 2050 de huidige brede kerkelijke middenmoot dood, onkerkelijk óf evangelicaal is. Met de strijdbaarheid die Eschbach eigen is, bepleit hij ruimte voor de evangelische geloofsbeleving en komt hij tot niet minder dan twaalf punten waarop de evangelische beweging de traditionele kerken van dienst zou kunnen zijn. Om de interviews en de bijdrage van Eschbach niet louter een oratio pro domo te laten zijn, hebben we ook telkens gevraagd naar zwakke plekken en valkuilen binnen het evangelicalisme.
In een derde deel ten slotte komen we tot een systematisch- en praktisch-theologische evaluatie. Wim Verboom, emeritus hoogleraar Geschiedenis van het Gereformeerd Protestantisme, schrijft over de ecclesiologie en de soteriologie binnen het evangelicalisme. Zijn artikel maakt duidelijk dat Peter van Rooden te snel stelt dat de theologie van de Gerefomeerde Bond – het orthodoxe en bevindelijke smaldeel binnen de vroegere Hervormde Kerk – en die van het evangelicalisme identiek zijn. Verboom, zelf behorend tot de Gereformeerde Bond, ziet fundamentele verschillen en zet deze ook op een rijtje. Het is niet zonder reden dat juist hij dit artikel schrijft. Het evangelicalisme trekt met name binnen het orthodoxe protestantisme diepe sporen. Voor een deel zal dat zeker met theologische verwantschap te maken hebben, voor een ander echter heeft het een heel andere reden. De orthodox-protestantse kerken zijn nog altijd in staat relatief veel jongeren bij de kerk betrokken te houden en het zijn juist die jongeren die zich aangetrokken voelen tot een evangelische geloofsbeleving.
In een uitleidend evaluerend artikel vragen wij beiden vanuit een praktisch-theologische optiek nog eens de aandacht voor een aantal zaken die vanuit dit themanummer opkwamen. Ze zijn het in onze ogen waard verder doordacht te worden. We kunnen veronderstellen dat de in dit nummer aangesneden thematiek de komende jaren mede de agenda van de kerken zal bepalen.
Henk de Roest & Sake Stoppels, Evangelicalisering in de gevestigde kerken (163)
Deel I – Beschrijvingen van buitenaf
Miranda Klaver & Peter Versteeg, Evangelicalisering als proces van religieuze verandering (169)
Erik Sengers, De Pinksterervaring van de Nieuwe Bewegingen. Evangelischen in de katholieke kerk in Nederland (183)
Johan Roeland, God is a dj. Evangelicalisme en popular culture (194)
Deel II – Stemmen van binnenuit
Henk de Roest, De Gereformeerde Kerk van Diever. Behoedzaam gas geven (207)
Peter van Egmond & Sake Stoppels, De Pax Christi-kerk in Den Haag. Een dubbel spoor (213)
Hilde Abma, De Stadshartkerk in Amstelveen. Het roer drastisch om (220)
Henk de Roest, De Nicolaasparochie in Baarn. Restauratie en herbronning (229)
Hans Eschbach, Evangelischen in de Protestantse Kerk. Zijn we in 2050 dood, onkerkelijk of evangelicaal? (236)
Deel III – Evaluerende beschouwingen van buitenaf
Wim Verboom, Evangelicale ecclesiologie en soteriologie (251)
Henk de Roest & Sake Stoppels, Evangelicalisering binnen de kerken. Een begin met het opmaken van een tussenbalans (269)
2007/1 Kerk in de wereld van de 'sterken'
Artikelencluster: Kerk in de wereld van de 'sterken'
Sake Stoppels, Kerk in de wereld van 'de sterken'. Drie Amsterdamse praktijkberichten – Inleiding (3)
Eddy Reefhuis, Kerk voor de sterken: kerk voor de toekomst? Kerkelijke presentie in de kantorenwijk Zuidas in Amsterdam (10)
Sake Stoppels, Gemeentevorming onder hoger opgeleiden in Amsterdam (19)
Marcel Elsenaar, De Tronk. Het prille begin van een open, levende geloofsgemeenschap op IJburg (33)
Henk de Roest, De kerken en de ‘sterken’. Praktisch-theologische reflecties bij drie missionaire praktijkverhalen (47)
Kan de kerk in de wereld van ‘de sterken’ present zijn, of anders gezegd: heeft de kerk het lef om haar gezicht niet alleen aan ‘zwakken’ te laten zien maar ook aan maatschappelijke voorhoedespelers en aan een (toekomstige) intellectuele elite, en zo ja: met welk resultaat? Over deze uitdagende vragen gaat het in een cluster van vijf bijdragen, bestaande uit een inleidend artikel, gevolgd door een drietal praktijkberichten over projecten waarin kerken zich expliciet op ‘de sterken’ richten en afgesloten met een praktisch-theologische evaluatie. Het toeval (?) wil dat de drie projecten alle in Amsterdam zijn gelokaliseerd: a. kerkelijke presentie op de Zuidas, b. gemeentestichting onder jonge, hoogopgeleide Amsterdammers en c. kerkelijke presentie in de Vinexlocatie IJburg. Al deze praktijkverhalen laten zien dat het uitermate lastig is om vanuit de kerken een betekenisvolle relatie op te bouwen met ‘de sterken’, onder andere vanwege het lage prestige van de kerken. Tegelijk blijkt echter dat een sterke motivatie van kerkmensen om daadwerkelijk op een diaconale of missionaire wijze present te zijn in de wereld van ‘de sterken’ tot een verrassende en creatieve overbrugging van de kloof kan leiden. In het evaluerende artikel gaat het over de vraag welke factoren met name een rol spelen bij het slagen van deze kerkelijke initiatieven.
Een tweetal artikelen vervolgens over creativiteit, respectievelijk in de theologie en in de pastorale praktijk, met name van de preekvoorbereiding. In het eerste artikel onderzoekt Alma Lanser de rol en de mogelijkheden van creativiteit in het theologisch domein. Creativiteit is het denken en doen voorbij het reeds bestaande. Je kunt onder andere creatief zijn door het combineren van primaire en secundaire denkprocessen, door het combineren van beeldende en conceptuele vermogens of door het combineren van verschillende perspectieven. De taak van begeleiders bij het ontwikkelen van creativiteit (een gave waarover iedereen beschikt) kan bestaan in het aanbieden procedures die de creatieve denkruimte stimuleren of in het ontwerpen van uitdagende heuristieken. Het artikel van Alma Lanser biedt voorbeelden van beide. Gideon van Dam trekt de lijn van haar artikel door naar de dagelijkse praktijk van pastores – concreet naar een veel terugkerende activiteit van pastores, namelijk het voorbereiden van een preek of het schrijven voor een kerkblad. Hoe kan een proces van creatief schrijven eruitzien? Welke (spirituele) houding past bij deze pastorale taak en welke technieken kunnen je van pas komen bij het creatieve schrijfproces?
Een drietal literatuurberichten vervolgens met informatie over belangrijke publicaties op respectievelijk het gebied van godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming (Evert Jonker), godsdienstpsychologie (Rein Nauta) en de poimeniek (Doris Nauer & Corja Menken-Bekius). Zoals gebruikelijk zijn deze literatuurberichten bedoeld om u in kort bestek een overzicht te geven van de belangrijkste inhoudelijke ontwikkelingen op het betreffende vakgebied en om u de weg te wijzen naar specifieke literatuur ter ondersteuning van uw professionele functioneren als pastor of geestelijk verzorger.
Overige artikelen
Alma Lanser, De lange achtste dag. Creativiteit en theologie (65)
Gideon van Dam, Creatief schrijven op een overvolle achtste dag. Over creativiteit in het schrijven van een preek (82)
Evert Jonker, Wijs worden op school. Een literatuurbericht godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming (96)
Rein Nauta, Zin en betekenis, begrijpen en verklaren. Literatuurbericht godsdienstpsychologie (119)
Doris Nauer & Corja Menken-Bekius, Actuele ontwikkelingen in de poimeniek. Een literatuurbericht (135)
2006/4 - Religie en gezondheid
Artikelencluster: Religie en gezondheid
Joke van Saane, Geloven als medicijn? Een godsdienstpsychologische reflectie op de relatie tussen religie en gezondheid (437)
Jan Bodisco Massink, Een tabletje geloof? (446)
Jos Pieper, Religie en gezondheid (457)
Wim Smeets, Gezondheid en christelijke genezingspraktijken (466)
Welke betekenis heeft religie voor de gezondheid van mensen? Vroeger werd deze vraag niet eens gesteld, omdat men er als vanzelfsprekend van uitging dat ‘hogere machten’ het wel en wee van mensen beïnvloeden. Niet enkel sjamanen dankten hun succes aan deze aanname. Ook in de grote wereldreligies heeft altijd een nauwe relatie tussen religie en gezondheid bestaan. In het algemeen kwam het hier op neer dat gezondheid een beloning van God is voor een deugdzaam leven en ziekte een straf; idem dito moet men de hulp van God inroepen om ziekte weer in positieve zin om te buigen.
Sinds de opbloei van de psychologie van de godsdiensten heeft men een andere kijk gekregen op de invloed van religie op de gezondheid van mensen. Vooral de negatieve werking van religie voor gezondheid werd in het licht gesteld, onder meer door de pioniers van de psychoanalyse en de existentiële psychotherapie. Ook in de psychiatrie werd de teneur dat religie ziekmakend is. Van de weeromstuit werden psychiaters, psychotherapeuten en artsen in het algemeen de ‘nieuwe medicijnmannen’. Mensen wenden zich voor hun fysiek welbevinden én voor hun zielenheil niet meer tot de ‘zwarte toga’ maar tot de ‘witte jas’.
Meer recent is men de relatie tussen religie en gezondheid genuanceerder gaan zien. Religie kan zowel een positieve als een negatieve invloed op de gezondheid van mensen hebben. Het gaat daarbij onder meer over de wijze waarop iemand gelooft en hoe deze geloofsbeleving in het dagelijks leven functioneert. Bovendien maakt het nog een verschil welk aspect van gezondheid men op het oog heeft: de lichamelijke, de psychosociale of de geestelijke gezondheid.
De redactie is van mening dat deze discussie niet enkel een academische aangelegenheid is, maar ook relevant is voor het werk van pastores. Voor de geestelijk verzorgers onder hen gaat het om een cruciale problematiek van hun werk: welke functie heeft hun vak in de bevordering van de gezondheid van cliënten in de gezondheidszorg? In het algemeen ontmoeten pastores mensen die bij gezondheidsproblemen ook steun van de pastor verwachten. Welke verwachtingen zijn dan reëel? Genezingsrituelen genieten in onze samenleving opnieuw belangstelling. Hoe moet men tegen dit fenomeen aankijken? Een artikelencluster is natuurlijk te beperkt van omvang om alle vragen te beantwoorden, maar het beoogt wel een verheldering van de discussie over de relatie tussen religie en gezondheid. Op die manier hopen we pastores in staat te stellen tot een positiebepaling te komen en hun handelen daarop af te stemmen.
Joke van Saane geeft een overzicht van de wijze waarop in de godsdienstpsychologie nagedacht is over de verhouding tussen religie en de verschillende aspecten van gezondheid. Geloof kan bijdragen tot gezondheid, maar dan moeten er wel voorwaarden aan dat geloof gesteld worden.
Geloof is juist heel belangrijk met het oog op de zingeving van mensen, stelt Jan Bodisco Massink in zijn bijdrage. Aan de orde is dan niet het objectieve of waarheidskarakter van het geloof, maar de beleving ervan door mensen. En die beleving kan zich in negatieve zin ‘aanpassen’ aan een zieke persoonlijkheid. In positieve zin kan geloof op de lange duur vruchtbaar zijn omdat het oriëntatiepunten verschaft voor een ‘gezonde’ levenswijze.
In beide artikelen wordt regelmatig de vraag gesteld of geloof beschouwd kan worden als een medicijn, direct of indirect. Daarmee verwijzen de auteurs naar de uitdagende titel van het symposium bij gelegenheid waarvan zij hun bijdrage hebben geleverd: ‘geloof als medicijn’ (Faculteitsdag Theologie Radbouduniversiteit op 16 maart 2005).
Jos Pieper levert een samenvattende beschouwing vanuit het perspectief van de godsdienstpsychologie. Hij somt negen verklaringen op van het mogelijk verband tussen religie en gezondheid. Tevens breekt hij een lans voor meer aandacht voor religie en spiritualiteit binnen de gezondheidszorg. Wim Smeets is ten slotte de auteur van een nabeschouwing vanuit het perspectief van de praktische theologie. In de geschiedenis van het pastoraat is er altijd aandacht geweest voor genezing van ziekte, memoreert hij, om genezingspraktijken vervolgens te plaatsen binnen het kader van de helende functie van het pastoraat en van de totale zorg van de pastor, of geestelijk verzorger voor mensen.
Deze editie besluit met een tweetal literatuurberichten. Herman Noordegraaf bespreekt uitgaven op het vakgebied van de diaconiek, terwijl Lieve Troch ons bijpraat over publicaties op het terrein van de feministische theologie en vrouwenstudies theologie.
Overige artikelen
Mirella Klomp, Waarheen leidt de weg? Het gebruik van zogenaamd ‘wereldlijke’ muziek in de uitvaartliturgie (474)
Herman Noordegraaf, Diaconaat: een literatuurbericht (494)
Lieve Troch, Literatuuroverzicht feministische theologie en vrouwenstudies theologie (522)
2006/3 - Met en in jongeren durven geloven
Editieredactie: Evert Jonker, Alma Lanser-van der Velde & Bert Roebben
Dit themanummer verkent en overdenkt kerkelijk en parakerkelijk jongerenwerk. Het sluit aan bij een cluster over jongeren in Praktische Theologie 2003/1. Onder jongerenwerk worden al die activiteiten van de geloofsgemeenschap begrepen die de bedoeling hebben om jonge mensen te begeleiden in het ontwikkelen van hun levensoriëntatie en geloof, en die hen willen helpen een zinvolle plaats te vinden in de beweging van God naar de mensen en van de mensen naar God. Jongerenwerk door en voor jongeren bestaat uit een scala van activiteiten: sooswerk, catechese, zielzorg aan jongeren, jeugddiensten, diaconaat, jongvolwassenenkringen, hulpverlening door en voor jongeren, gemeenschappelijke reizen met een spirituele of diaconale inslag en zo meer. Als we in dit nummer de term jongerenwerk gebruiken, doelen we op een overkoepelend begrip en denken we aan de leeftijdsgroep van 15-30 jaar. Daaronder vallen zowel adolescenten (11-22) als postadolescenten (20-35). In deze inleiding iets meer over achtergrond en opzet.
Culturele en maatschappelijke ontwikkelingen
De verhouding tussen jongeren, geloof en de kerk is de eeuwen door een bron van aandacht, zorg en verlegenheid geweest. Aandacht blijkt uit het dagboek van een zestiende-eeuwse pastoor van Groessen. Hij preekte uit vrije wil op elke zondagmiddag voor jongelui.1 Kennelijk moest er ook in die tijd iets apart voor hen worden georganiseerd. In onze tijd lijkt het door individualisering, de-traditionalisering en de-institutionalisering en door de modernisering van de religie extra problematisch te zijn mensen – en zeker jongeren – bij geloofsbeleving en geloofsgemeenschap te betrekken. Deze betrokkenheidsproblematiek heeft culturele en maatschappelijke oorzaken, die een geloofsgemeenschap als gegeven context soms machteloos makend heeft te accepteren, en waarop niet zomaar een adequaat antwoord te vinden is.
Individualisering is een groot goed – wie zou niet willen bijdragen aan de zelfstandigheid van mensen? – maar betekent niet zelden dat mensen op eigen houtje hun levensbeschouwing samenstellen. Vandaar, een veelheid aan opvattingen over de inhoud van geloof en levensbeschouwing (pluralisering) en dat is een zwakte, vooral als mensen in een bepaalde leeftijdsfase (tijdelijk) behoefte hebben aan ondubbelzinnige eenvoud.
De-traditionalisering heeft tot gevolg dat de oude bronnentaal van het geloof niet overkomt en dat tradities vervagen, die leerzaam laten zien hoe vorige generaties een geding om de waarheid voerden. Het is overigens helemaal niet vanzelfsprekend een beroep op traditie te doen. Hoezeer we ook de taal van nu moeten leren spreken, helemaal zonder ‘tale Kanaäns’ en ‘disciplina arcana’ kan de kerk niet. Bovendien blijken op de moderne cultuur afgestemde theologische inzichten, zoals van bevrijdingstheologische of hermeneutisch-correlatieve snit, doorvertaald in nieuwe geloofstaal, weinig weerklank te vinden bij jongeren en bij niet in een geloofstraditie gesocialiseerde zoekers.
De-institutionalisering wijst erop dat mensen – mede door individualisering – geen vanzelfsprekende motivatie hebben om instituties als mesostructuur in stand te houden. Ze zien deze vooral als servicedesks voor hun persoonlijke behoeften op een markt, maar zullen zeker niet zomaar actief participeren aan (de instandhouding van) levensbeschouwingsinstituties van eeuwen her, zoals de mainstream-kerken. Liever stichten mensen een nieuwe organisatie voor hun bewogenheid dan dat ze zich voegen in bestaande structuren.
Men spreekt wel van secularisering, als een onttrekking van goddelijke of kerkelijke bevoogding, die de betrekking van alle levensgebieden tot een transcendente werkelijkheid doet verdampen, maar tegenwoordig doet ook de moderniseringsthese opgeld, die zegt dat de thema’s van religie – zoals vragen van leven en dood, geluk en onheil, schuld en vrijheid, barmhartigheid en gerechtigheid, transcendentie en het innerlijk van de mens – in de (post)moderne cultuur en samenleving nieuwe expressievormen hebben gevonden, zoals de mediacultuur in films en documentaires duidelijk laat zien.
Bij dat alles komt de vraag op of zoiets als jeugdculturen met gemeenschappelijke kenmerken wel bestaat, en of commercie, jongerenwerker of wie ook maar iets van en met jongeren wil, daarop greep kunnen krijgen zodat zij gemakkelijker hun waren kunnen slijten. Of is de wijze waarop jongeren zich als jongeren cultureel uitdrukken in hun outfit, muziekkeuze, protestgedrag, vrijetijdsbesteding hoofdzakelijk een individuele constructie? Jongerenwerkers kunnen jongeren niet vastpinnen op vermeende culturele grondtrekken, maar moeten van iedere jongere zelf horen welke motieven achter het design van hun leven schuilgaat.
Met de handen in het grijze haar?
Deze al te beknopte analyse toont enkele factoren. Ze verklaren waardoor mensen van de jongere generaties zich maar mondjesmaat aansluiten bij de kerken, ook als ze wel behoefte hebben aan echt contact en levensbeschouwelijke verdieping. Door gebrek aan aanwas van nieuwe leden voor de geloofsgemeenschappen en verminderde betrokkenheid gaan deze veranderingen in het kerkelijke landschap in Nederland gepaard met een sterke vergrijzing van het ledenbestand van de kerken. Niets ten kwade van grijs. Vergrijzing maakt kerken op het eerste gezicht, niet aantrekkelijk voor adolescenten en postadolescenten, hoe gastvrij, wijs, aardig of kundig grijs ook is voor hen. Of mensen nu buitenkerkelijk geloven, helemaal niet geloven of geloof reserveren voor een houvast rondom ingrijpende levensgebeurtenissen, een traditioneel kerkelijk lidmaatschap van de wieg tot het graf wordt zeldzamer.
Kerken proberen niet te somberen, maar met creatieve inzet jongeren bij het geloof en bij hun organisatie te betrekken, maar deze inspanningen leveren zo op het oog alleen incidentele en kortdurende effecten op. Er zijn massale bijeenkomsten die getalsmatig voor een dag of wat succes oogsten. Dergelijke festivals, maar ook kloosterweken, pelgrimages trekken gelukkig behoorlijke aantallen jongeren. Buiten dat bestaat er ook een bloeiend, veelal evangelisch getint, alternatief circuit voor gelovige, meestal van huis uit kerkelijke jongeren, zoals jeugdkerken.
De kerken verkeren in een overle(ver)ingscrisis, en daarmee samenhangend, in een innovatiecrisis. Het is alsof inculturatie van christelijk geloof vanuit kerken in de globaliserende, multireligieuze Nederlandse cultuur niet meer gaat, ondanks dat er wel belangstelling is voor religie in onze cultuur. Toch kloppen belangstellende religiezoekers niet aan bij de kerk, kennelijk verwachten ze niet dat de mainstream-kerken en de gangbare theologie met hun belangstelling wel raad weten.
Vorm en inhoud in een belevingscultuur
Niet alleen bij alternatieve vernieuwingsbewegingen buiten de kerken, maar ook in de kerken zelf, wordt de boodschap van het evangelie in eigentijdse culturele vormen voor het voetlicht gebracht. De verpakking is afgekeken van andere, grote jongerenfeesten. Popmuziek in alle varianten (zoals ook heavy metal) dient als voertuig voor een eigentijdse verkondiging van het heil. Internet en mobiele netwerken zijn op professionele wijze benut. Met middelen als theater, film en het optreden van beroemde mensen, middelen die in de belevingsmaatschappij effect kunnen bewerkstelligen op emotief niveau, proberen begeleiders interesse voor het geloof te wekken en een eenvoudige boodschap over te brengen, persoonlijk, zonder last of ruggespraak van de kerkelijke instituties en tradities, gewoon bijbels. De bijbehorende basistheorie bestaat vaak uit slechts enkele punten zonder overbodige ballast of theologische verantwoording. Doel: maak leerlingen van Christus. Middel: geef daaraan op authentieke en overtuigende wijze leiding.
De nadruk op vorm doet de vraag rijzen hoe de boodschap herkenbaar ingaat op thema’s zoals lijden, dood, schuld en liefde, waarvoor geen afdoende zekerheid bestaat, omdat ze een ultiem karakter dragen. Zijn er in nieuwe verpakkingen woorden, praktijken en rituelen voorhanden die een geleefde betrekking aanmoedigen tot het geheimenis van Gods zegenend handelen als bevestiging van het zijn en van Gods reddend handelen als verlossing uit de gebrokenheid, waarvan mensen slachtoffer en veroorzaker zijn?
Vraagstelling en opzet
Tegen de achtergrond van deze situatieschets is de volgende vraagstelling voorgelegd: ‘hoe en met welke uitgangspunten krijgt in onze cultuur en samenleving in of onafhankelijk van kerken geloofscommunicatie door en met adolescenten en postadolescenten (15-30 jaar) gestalte en welke grenzen en mogelijkheden ontdekken we daarin?’
1. Inzicht in de wereld van jongeren
De artikelen van Leo van der Tuin, Monique van Dijk en Richard Saly cirkelen om de vraag welke persoonlijke, culturele en communicatieve factoren een belangrijke rol spelen in de relatie tussen jongeren, geloof en cultuur. Van der Tuin geeft een beschrijving van de culturele context en van vragen waarvoor jongeren staan. Van Dijk-Groeneboer sluit aan bij een onderzoek naar jongeren en zingeving2 en heeft het – geïllustreerd met citaten van jongeren – onder meer over de relatie van jongeren tot kerk, geloof en God. Saly doet verslag van een interview met een negentienjarige en besteedt aandacht aan de wijze waarop zij met godsdienst en geloof in aanraking komt.
2. Praktijken
De volgende bijdragen geven voorbeelden van jongerenwerk en van de inzichten van jeugdwerkorganisaties. Aan de auteurs is gevraagd om aard, doel, inhoud en werkwijze van de activiteiten te beschrijven, oog te hebben voor de relatie tot de kerken, te laten zien welke invloed de culturele context heeft, te verwijzen naar gebruikt onderzoek, te refereren aan leidende theologische inzichten en een korte, kritische reflectie te geven. René Kok is thans dorpsdominee en schrijft over zijn ervaringen met jongerengesprekskringen. Marnix Karssenberg (jongere, betrokken bij een jeugdkerk, student journalistiek) geeft inzicht in de jongerenkerk van Zwolle. Marc Bolleman (medewerker geloofscommunicatie en geloofsexpressie, bisdom Breda) doet verslag van het wel en wee van een groep die met hem als begeleider de Wereldjongerendagen in Keulen bezoekt. Remco Babijn (priester in opleiding, valt in de leeftijdscategorie van 15-30 jarigen) is als vrijwilliger nauw betrokken bij groepsreizen naar Taizé, waar hij zelf een jaar verbleef. Hij onderstreept drie kernaspecten: gemeenschap, gebed en ontmoeting.
3. Organisaties
Aan jeugdwerkorganisaties zijn dezelfde, onder 2 beschreven vragen gesteld. De organisaties die jongerenwerk stimuleren, van materiaal en godsdienstpedagogische en theologische inzichten voorzien en nieuwe werkvormen bedenken, zijn: Youth for Christ, waarvan Ron Becker gewag maakt en het Jeugdwerk van de Protestantse Kerk in Nederland, dat Hanny van der Stelt in beeld brengt met medewerking van Friso Mout. Activiteiten, zorgen, ontwikkelingen en achtergronden passeren de revue. Youth for Christ richt zich op niet-kerkelijke jongeren in de grote steden tussen 11-19 jaar, en het jeugdwerk van de PKN op 0-21 jarigen.
4. Bezinning
Jonker geeft een antropologische beschouwing met het oog op elke leeftijdsfase en legt nadruk op de zegen als element in de kom- en ga-structuur van de kerk. Roebben en Zondervan onderstrepen het belang van de hermeneutische kundigheid om zowel de cultuur als de geloofstraditie te verstaan teneinde te komen tot een dialoog tussen beide. Jonker overdenkt vervolgens het materiaal, relativeert de eigen aard van de adolescentieperiode en reikt een praktisch-theologisch beoordelingsmodel aan voor activiteiten door en voor jongeren, onder andere vanuit de vraag of de activiteiten eerbied voor het geheimenis van zowel God als mens betonen.
Persoonlijk
De beschreven initiatieven en gedachten getuigen van hoop, doorzettingsvermogen en creativiteit. Tegelijk groeit het aantal jonge mensen niet dat langduriger dan een paar keer mee wil doen aan gezamenlijke vormen van geloofscommunicatie. Dat verdriet me. Jongeren houden me veel bezig. Pas nog heb ik met een groep jongeren meegewerkt aan een door de aanwezigen enthousiast ontvangen jeugddienst in een volle kerk. Maar, zoals zo vaak, er waren bijna geen jongeren aanwezig. De jeugddienstcommissie is inmiddels gestopt. Goed, het moet anders. Maar hoe? Oppervlakkiger? Minder zoekend? Ik durf wel te zeggen dat ik meestal goed contact heb met jonge mensen. En toch ben ik er verlegen mee wat mijn rol is bij het vinden van hun zicht op hun leven en op God. De Heilige Geest moest het ons kerkmensen toch een beetje makkelijker maken, denk ik dan. Graag wil ik het vermogen van jongeren om in alle fijnzinnigheid te onderscheiden waarop het aankomt, dienen en hen helpen het bestaan ook als mysterie te beleven. Ik hoef dan vaak helemaal niets anders te doen dan onvoorwaardelijke, dynamische aandacht tonen, dus goed luisteren, en helder reageren. Hoe moet het anders? Ik geloof bij elke activiteit dat opvoeders in ‘Gods daden en geboden’ zo moeten werken dat de jongeren het beter gaan doen zijzelf (vgl. Psalm 78:1-8: ‘niet worden als hun voorouders’). Laatst zong ik nog: ‘waarmee bewaart de jeugd haar bloem, haar eer, hoe vindt de mens reeds vroeg de rechte paden. Hij houdt zijn leven onbesmet, wanneer hij zich door God en zijn gebod laat raden’ (Ps. 119:4). Het lied nam me mee en ik besloot actief en vrolijk te blijven hopen op nieuwe raad en impulsen.
Noten
Post, R.R. (1957). Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen, Dl. II. Utrecht en Antwerpen: Spectrum.
Dijk-Groeneboer, M. van & Maas J. (2005). Geloof? ff checke. Onderzoek naar jongeren en zingeving. Utrecht: KTU.
Inleiding 283
De wereld van jongeren
Leo van der Tuin, Die jeugd van tegenwoordig ;-) (290)
Monique van Dijk-Groeneboer, Jongeren en geloof; on-zin? (308)
Richard Saly, Het is allemaal zo ongrijpbaar. Gesprek met Ditske (322)
Praktijken
René Kok, ‘Wat moeten we met onze jongeren?’ Ervaringen met jongerengesprekskringen (334)
Marnix Karssenberg, GODfashion (342)
Marc Bollerman, Wereldjongerendagen (348)
Remco Babijn, Gebed en ontmoeting in de stijl van Taizé (354)
Organisaties
Ron Becker, Youth for Christ (362)
Hanny van der Stelt & Friso Mout, Jeugdwerk in de Protestantse Kerk in Nederland (374)
Bezinning
Evert Jonker, Vanaf de geboorte aangewezen op het delen van taal, liefde en eten. Mens-zijn en kerk-zijn als perspectieven op jongerenwerk (384)
Bert Roebben & Ton Zondervan, ‘Als God eens onder ons was’ – Theologische professionals reflecteren op hun werk met jongvolwassenen (397)
Evert Jonker, Waarneming, interpretatie, beoordeling en vernieuwing van jongerenwerk (412)
Meer artikelen …
- 2006/2 - Troosten
- 2006/1 Pastores en burn-out
- 2005/4 Transmuralisering als actueel veranderingsproces
- 2005/3 Vormen van professionele begeleiding voor pastores
- 2005/2 Geloofsopbouw en kerkopbouw. Vier methoden belicht
- 2005/1 Suïcide en pastoraat
- 2004/4 Het vraaggebed
- 2004/3 Leiderschap & management
- 2004/2 Werken in teamverband
- 2004/1 De waarderingstheorie
- 2003/4 God in de praktijk
- 2003/3 De zondag
- 2003/2 Territoriaal of mentaal?
- 2003/1 Geslaagde kerkelijke jongereninitiatieven
- 2002/4
- 2002/3 Gestalten van geleefd geloof
- 2002/2 Leren geloven
- 2002/1 Geloven in de interreligieuze dialoog
- 2001/4
- 2001/3
- 2001/2 Theologische theorie en praktische vorming
- 2001/1
- 2000/5
- 2000/4 Pastoraat als geestelijke verzorging in het moderne ziekenhuis
- 2000/3
- 2000/2 De lerende enkeling en de lerende gemeente
- 2000/1
- 1999/5
- 1999/4 - Inspirerend leiderschap
- 1999/3 Neergang van de kerken, opgang van de religie?
- 1999/2 Voorganger in de liturgie
- 1999/1
- 1998/4 Pastoraat en veranderende relaties
- 1998/3 De pastor als theoloog. Over de betekenis van theologische theorie voor het pastoraal handelen
- 1998/2
- 1998/1 Inloopcentrum
- 1997/5 'Het verhaal gaat'. Reflecties bij de bijbelse hervertelling van Nico ter Linden
- 1997/4 De twee petten van de prediker. Over het effect van exegetische methode op de prediking
- 1997/3 'Urban mission'
- 1997/2 Breuken en bruggen. Herkenbare kerkelijke presentie in de samenleving
- 1997/1 Refelcties bij HIV en aids
- 1996/5
- 1996/4 Thuis raken in geloof
- 1996/3 Postmodernisme en kerkelijk beleid
- 1996/2 Pastoraat en levensbeëindiging
- 1996/1
- 1995/5
- 1995/4 Leesrooster: stapsteen of struikelblok?
- 1995/3 Mystiek en pastoraat
- 1995/2 De toekomst van het pastorale beroep. Hoe blijf ik als pastor overeind?
Subcategorieën
2023 - jaargang 50
Jaargang 50 - 2023
2023/4 Een voorschot op de toekomst
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2023/3 Oorlog en vrede
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2023/2 Theologie aarden
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2023/1 Slavernijverleden en racisme
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2022 - jaargang 49
Jaargang 49 - 2022
2022/4 Als 't Danst...
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2022/3 Opleidingssupervisie
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2022/2 Kwetsbaarheid
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2022/1 Handelen, denken, delen
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
1997 - jaargang 24
1997/5 'Het verhaal gaat'. Reflecties bij de bijbelse hervertelling van Nico ter Linden
1997/4 De twee petten van de prediker. Over het effect van exegetische methode op de prediking
1997/3 'Urban mission'
1997/2 Breuken en bruggen. Herkenbare kerkelijke presentie in de samenleving
1997/1 Refelcties bij HIV en aids
Pagina 13 van 24