Hier vindt u de jaargangen met daaronder de links naar de afzonderlijke nummers uit de jaargang
Klik op de link van het gewenste nummer en u krijgt een overzicht van dat nummer en vanaf nummer 2022/1 de mogelijkheid om het hele nummer digitaal te lezen
2006/2 - Troosten
Editieredactie: Corja Menken-Bekius, Alma Lanser & Doris Nauer
Wat is troosten eigenlijk? Enerzijds is troosten een oermenselijk iets. Ouders troosten hun kinderen als ze gevallen zijn of erg geschrokken. Daar hoeft een vader of moeder niet over na te denken. Het kind wordt opgenomen, krijgt een aai over de bol en een pleister op de kapotte knie. Familieleden troosten elkaar als er ernstige ziekte in de familie is of als een uit hun kring is weggevallen. Er wordt meer lichamelijk contact gezocht dan anders. Verhalen worden gedeeld of er wordt stil bijeen gezeten. Het helpt niet tegen de bittere realiteit van het leed, maar er is een sterke behoefte om elkaar nu niet alleen te laten. Troosten is een warme handeling, verbonden met ‘moederlijke’ gevoelens en gebaren. Het doet goed. Anderzijds kan troosten iets onmogelijks zijn. Als het leed te groot is en het leven te hard, is ook troost onverdraaglijk. Waar geen troost voor is, kan niet worden verzacht met woorden en gebaren. Dat zou een grove ontkenning zijn of bagatellisering van de diepte van de pijn. Elke poging ertoe vergroot alleen maar het isolement van de lijdende. Troost kan ook vals zijn, meer gericht op het troosten van de trooster zelf dan op degene die in nood verkeert. Valse troost komt aan als een harde vuist in een fluwelen handschoen.
Voor pastores en geestelijk verzorgers behoort het bieden van troost en bijstand in tijden van nood tot de kernfuncties van het pastoraat. In dit themanummer wordt nagedacht over de manier waarop pastores deze functie adequaat (professioneel) kunnen vervullen. Alleen al de taal waarin deze zinnen zijn geschreven, verraadt een spanningsveld. Aan de ene kant is troosten een heel gewoon menselijk iets. Het zit in onze genen en in ons lijf om iemand te troosten als hij lijdt en om zelf troost en geborgenheid te zoeken wanneer we pijn lijden en verdriet hebben. Aan de andere kant hoort het bij het vak, bij het ambt. Hoe ‘gewoon’ menselijk nabij kan of mag een pastor komen? Met welke handelingen en welke taal? Uit welke bronnen zal een pastor putten om handen en voeten te geven aan die kernfunctie van de troostende bijstand? Is het wel mogelijk om een lijdende ander echt nabij te zijn? Wat moet je daarvoor weten, kunnen en zijn? Valt dat te leren? Wie over dit thema nadenkt, ontdekt dat de opgave om als professional troost te bieden aan mensen die aan de pastorale zorg zijn toevertrouwd ons voor complexe vragen stelt.
In dit themanummer willen we een aantal van deze vragen nader bekijken. We doen dat met behulp van auteurs die in verschillende toonsoorten en vanuit verschillende invalshoeken over troost en troosten schrijven. De reflectie geschiedt in drie stappen.
In deel I wordt ingegaan op de term zelf: wat is troost? Welke betekenis kent een filosoof toe aan deze term? Troost is een reactie op verdriet. Maar wie als pastor of geestelijk verzorger iemand troostend nabij wil zijn, stuit in het verdriet op existentiële en religieuze vragen. Hoe zijn verdriet, troost en religie gerelateerd? En dan: wat vraagt troosten aan pastorale en persoonlijke competentie, bijvoorbeeld bij sterven en rouwen? Hoe kan de kwaliteit van de pastorale presentie worden verhoogd? Wat is belangrijk voor dat leerproces?
In deel II komt de praktijk zelf aan het woord. Hier vinden we een vijftal vignetten. Het zijn praktijkberichten over verschillende situaties waarin troost wordt verlangd en geboden. Of niet gezocht, maar toch geboden, omdat het leed niet onopgemerkt is gebleven. De vignetten gaan over troost in het ziekenhuis, over de troosteloosheid van depressieve mensen, over het stille luisteren naar het verhaal van een gevangen jongen, over presentie bij hen die aan de zelfkant van onze samenleving leven, en last but not least over de troostende kracht van een geloofsgemeenschap.
In deel III wordt uit verschillende bronnen van troost geput. De troostteksten in Deuterojesaja worden bevraagd op hun zeggingskracht. Een kerkmusicus bespreekt een aantal liederen waar hij persoonlijk troost aan beleeft. Dat ook beeldende kunst diepe emoties kan oproepen en deel uitmaken van een healing environnement, wordt zichtbaar. In een slotartikel wordt peinzend stil gestaan bij enkele centrale overwegingen uit het nummer. Waar heeft deze zoektocht ons eigenlijk gebracht? Bij een kleine handwijzer in het niemandsland van verdriet. Een kleine, want grote woorden zijn er niet voor. Door het nummer heen zijn enkele gedichten en beelden gezaaid, want kunstenaars spreken de taal van het hart.
Corja Menken-Bekius, Alma Lanser & Doris Nauer, Ter inleiding (163)
DEEL I – Wat is troost?
Marcel Sarot, En Jezus weende. Kleine filosofie van de troost (165)
Tjeu van Knippenberg, Troost en religie (173)
Arthur Polspoel, Troost bij sterven en rouw (182)
Hennie Kievit & Dineke Havinga, Pastores en troost (188)
DEEL II – Troostende praktijk
Ria Pielage-Groen, Troost in het ziekenhuis (203)
Doris Nauer, Troosten in de troosteloosheid van de depressie (210)
Ben Rijpkema, ‘Ik zat in de gevangenis’ (224)
Jurjen Beumer, Troost voor de stad (229)
Mirjam Wolthuis, Het besef van een ander (236)
DEEL III – Bronnen van troost
Annemarieke van der Woude, ‘Heimwee in mijn buik.’ Over troost en terugkeer in Deuterojesaja (241)
Bert Wisgerhof, Zing mij van troost, want ik heb verdriet (247)
Alma Lanser, Beelden van troost (258)
Corja Menken-Bekius, De binnenkant van naastenliefde. Kleine handwijzer voor troosters (269)
2006/1 Pastores en burn-out
Artikelencluster: Pastores en burn-out
Jeanette den Dekker-Mast, Burn-out. Kenmerken, diagnostiek en behandeling binnen de geestelijke gezondheidszorg (5)
Stieneke Reeders, Geloof als medicijn? Ervaringen uit een periode van burn-out (18)
Willem Putman, Drie portretten (28)
Anke Bisschops, De werkdruk van basispastores. Ondermijnende en constructieve strategieën (43)
Jos Pieper, Burn-out in het rooms-katholieke basispastoraat. Stressoren en hulpbronnen (60)
Wim Smeets, Pastores en burn-out: mogelijkheden en grenzen. Een terugblik (78)
Mensen die alles aankonden, energie te over hadden en nu niet meer vooruit te branden zijn. Wie kent ze niet, slachtoffers van een burn-out? Pastores komen in hun werk ongetwijfeld zulke mensen tegen. Eén op de tien werknemers in Nederland blijkt volgens het CBS klachten te hebben die wijzen op een mogelijke burn-out. En vroeg of laat kan ook de pastor zelf ten prooi vallen aan een burn-out. Er is altijd ontzettend veel werk te doen, en voor men het weet ontwikkelt een chronische vermoeidheid zich tot een extreme oververmoeidheid. Pastores zijn hiervoor niet alleen vatbaar omdat ze veel met mensen werken – hetgeen men lange tijd als de belangrijkste risicofactor voor het ontwikkelen van een burn-out beschouwd heeft – maar ook omdat zij hun werk op zeer verantwoordelijke wijze willen doen.
Het thema burn-out geniet momenteel veel belangstelling door middel van studiedagen en publicaties. Meestal gaat het daarbij om burn-out als verschijnsel in het algemeen. Maar er is ook toenemend aandacht voor burn-out in het werk en leven van pastores, aanleiding voor de redactie om er in een artikelencluster bij stil te staan.
Het eerste artikel, van de hand van Jeanette den Dekker-Mast, biedt een beknopt overzicht van de kenmerken, de diagnostiek en behandelingsvormen van burn-out. De auteur heeft tevens oog voor de mogelijke betekenis van bekende pastorale begeleidingsvormen ter zake. Het tweede artikel is een ervaringsverhaal van een pastor die zelf een burn-out doormaakte. Qua vorm heeft de bijdrage van Stieneke Reeders het karakter van een getuigenis, zoals zij dat uitsprak ter gelegenheid van de Faculteitsdag van de Faculteit Theologie van de Radboud universiteit Nijmegen op 16 maart 2005 onder het motto ‘geloof als medicijn?’ Het derde artikel, van de hand van Willem Putman, is het eerste van drie bijdragen vanuit een onderzoek aan de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht over burn-out. Dit onderzoek omvat zowel een kwantitatief deel (vragenlijstonderzoek) als een kwalitatief deel (interviews). Uit het laatstgenoemde deel selecteert Putman drie interviews, op grond waarvan hij een portret schets van drie pastores die met burn-out te kampen hadden. De beschrijving wordt gestructureerd door de elementen die in het KTU-onderzoek worden nagegaan: persoonsgerelateerde factoren, werkgerelateerde factoren – waaronder specifiek de werkdruk – en mogelijke hulpbronnen. In het volgende artikel beschrijft Anke Bisschops vanuit haar ervaring als docent en supervisor de vaak ondermijnende strategieën die ze bij pastores op het spoor is gekomen. Ze reflecteert over mogelijke oorzaken van en uitwegen bij burn-out onder pastores. Aandacht heeft ze daarbij voor enkele bijzondere aspecten van het pastoraal werk: de samenwerking met vrijwilligers, de situatie van de vrouwelijke pastoraal werkers in de rooms-katholieke kerk en het klimaat binnen deze kerk. In de laatste bijdrage uit het KTU-drieluik beschrijft Jos Pieper de resultaten van het kwantitatief onderzoek onder rooms-katholieke pastoraal werkenden, niet zonder eerst te verwijzen naar eerdere onderzoeken naar burn-out in hoofdzakelijk een protestantse context. Pieper stelt vast dat bij katholieke pastoraal werkenden de competentie een positieve factor is in het voorkómen van burn-out, maar dat de werkdruk en vaak ook de persoonlijkheidsstructuur negatieve factoren kunnen zijn. Bij wijze van afsluiting van het cluster blikt Wim Smeets terug op de mogelijkheden en grenzen van een specifiek pastorale, c.q. levensbeschouwelijke invalshoek op burn-out. De grenzen worden meteen aangegeven: burn-out is een ziekte die, ook in geval ze zich in een pastorale context voordoet, in eerste instantie vraagt om deskundige medische begeleiding. Vervolgens is het echter goed mogelijk te kijken naar een eigen ‘pastorale inbreng’, zowel in de preventie als de aanpak van burn-out onder pastoranten én pastores.
In dit artikelencluster worden vooral de risico’s op een burn-out voor de pastor zelf in beeld gebracht. De bijdragen gaan over het algemeen niet diepgaand in op de behandeling van een burn-out. Daarvoor verwijzen we de lezer naar de vele publicaties ter zake. Een wetenschappelijk overzicht is bijvoorbeeld te vinden in ‘Behandelingsstrategieën bij burnout’ van C.A.L. Hoogduin et al.1 Meer populaire werken zijn te vinden op de website van onder meer ’t Inbosch, instituut voor burn-out en stresshantering.
Een burn-out berokkent betrokkenen en hun omgeving vaak onnoemelijk veel leed. Ook voor de gemeente, de parochie en een pastoresteam zijn de gevolgen vaak erg zwaar. De schrijnende situaties die in de hierna volgende bijdragen bericht worden zijn geen uitzondering. Met dit artikelencluster hoopt de redactie bij te dragen tot bewustwording van deze complexe problematiek, zodat waar mogelijk een burn-out voorkomen kan worden of in elk geval tijdig onderkend met het oog op een adequate behandeling.
Na het artikelencluster volgt eerst een bijdrage over het IKON-pastoraat van de hand van Corja Menken-Bekius, Willem Putman en Judith van der Werf. Het IKON-pastoraat is niet de enige organisatie die zich moet aanpassen aan maatschappelijke ontwikkelingen waarbij het pastoraat als publieke functie verdwijnt. Na een historisch overzicht biedt het artikel een inventarisatie van hoe het momenteel gesteld is met het IKON-pastoraat. Wie zijn de bellers van vandaag en met welke vragen richten zij zich tot de medewerkers achter de telefoon? En hoe gaan die met die vragen om? Wie zijn die pastores en hoe staan zij in dit werk? En vervolgens: welke veranderingen dwingen het IKON-pastoraat tot een bezinning op zijn toekomst? Omdat het team van het IKON-pastoraat niet het enige team is dat voor de opgave staat zich staande te houden in een landschap van schuivende panelen, kan dit artikel in dat opzicht gelezen worden als een casestudy. Daarbij gaat het ten slotte ook om de vraag: wat zijn de oriëntatiepunten die hulp bieden bij het uitzetten van een nieuwe koers?
Gerrit Immink besteedt in de rubriek ‘Boek’ aandacht de publicatie Is there a God of Human Rights van Johannes A. van der Ven, Jaco S. Dreyer & Hendrik J.C. Pieterse. Het literatuurbericht over catechetiek en ‘youth ministry’ is van de hand van Evert Jonker, terwijl Ciska Stark tekent voor het literatuurbericht homiletiek.
1. Hoogduin, C.A.L. et. al. (2001). Behandelingsstrategieën bij burnout. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Overige artikelen
Corja Menken-Bekius, Willem Putman & Judith van der Werf, De vragen zijn niet van de lucht. Over het IKON-pastoraat in roerige tijden (85)
Gerrit Immink, Godsdienst en mensenrechten. Is there a God of Human Rights? (105)
Evert Jonker, Leren onderscheiden waarop het in religie en geloof aankomt. Een literatuurbericht over catechetiek en ‘youth ministry’ (114)
Ciska Stark, Homiletiek in een pluriforme cultuur: een nieuwe uitdaging. Literatuurbericht homiletiek (138)
2005/4 Transmuralisering als actueel veranderingsproces
Artikelencluster: Transmuralisering als actueel veranderingsproces – beschrijving en reflectie
Henk Veltkamp, Geestelijke verzorging: aan bed gebonden of transmuraal? 403
Corry van Straten, De vreemde ander dichterbij (421)
Wija van der Kaaden Huttinga, Transmuralisering: een veranderingsproces voor kerk en instelling (440)
Herman P. Meininger, Transmuralisering en integratie. Geestelijke verzorging tussen idee en praktijk van vermaatschappelijking van de zorg (452)
In vrijwel alle sectoren van de gezondheidszorg is er momenteel sprake van een proces van transmuralisering, dat wil zeggen de verplaatsing van zorg die tot dan toe verleend werd binnen de muren van een ziekenhuis of een instelling voor verstandelijk of lichamelijk gehandicapten. In een artikelencluster beschrijven eerst drie ervaringsdeskundigen deze kanteling. Zij laten zien wat de onderliggende motieven zijn voor én wat de gevolgen zijn van dit proces, zowel voor de geestelijk verzorgers die verbonden zijn aan zorginstellingen, als voor basispastores en lokale zingevingsnetwerken.
Aan de hand van enkele casussen schrijft Henk Veltkamp over de dilemma’s die ten gevolge van de transmuralisering van de ziekenhuiszorg ontstaan voor de geestelijke verzorging. Is er aanleiding en zijn er mogelijkheden om met de geestelijke verzorging aan te sluiten bij het proces waarbij de zorg voor somatisch zieken zich (idealiter) voltrekt in het kader van een integrale zorgketen (onder andere ziekenhuis – polikliniek – thuiszorg – verpleeghuis)? Op grond van een kleinschalig onderzoek lijkt de conclusie gewettigd dat de geestelijke verzorging inderdaad op een zinvolle manier kan aansluiten bij de behoeften van patiënten door de geestelijke verzorging als kwaliteitsonderdeel van de zorg óók te integreren in de periklinische trajecten van die zorg.
Corry van Straten beschrijft en analyseert het proces van transmuralisering en vermaatschappelijking van de zorg vanuit het perspectief van de geestelijke verzorging in een psycho-medische instelling. In het bijzonder besteedt zij aandacht aan de filosofische, religieuze en multiculturele aspecten van dit proces.
Wija van der Kaaden Huttinga heeft als een ‘grensganger’ tussen een instelling voor meervoudig gehandicapten enerzijds en de kerkelijke gemeente anderzijds gekeken naar het proces van transmuralisering en naar de kansen en problemen die door dit veranderingsproces ontstaan. Zij formuleert hoe de interventiemethode ‘Zoekprocessen’ van Andries Baart wellicht ingezet kan worden bij dit veranderingsproces.
In een afsluitend reflectieartikel binnen dit cluster gaat Herman P. Meininger in op de vraag wie geestelijk verzorgers eigenlijk tot hun cliënten mogen rekenen en hoe ver dat contact mag reiken in ruimte en tijd. Daartoe brengt hij eerst de verschillende motieven achter het proces van transmuralisering in beeld om vervolgens stil te staan bij de gevolgen van de gesignaleerde ontwikkelingen voor zowel geestelijk verzorgers die verbonden zijn aan zorginstellingen, als voor basispastores en lokale zingevingsnetwerken. Ten slotte presenteert hij een model dat mogelijk kan helpen als referentiekader van een voluit cliëntgericht praktisch handelen waarbij recht gedaan wordt aan de verschillende motieven en perspectieven die in het geding zijn.
Het begrip ziel behoort niet meer tot het vanzelfsprekende vocabulaire van de hedendaagse theologen. Tegen gerechtvaardigde weerstand tegen het begrip ziel in houdt Doris Nauer een pleidooi voor zielzorg als een specifieke christelijke vorm van geestelijke verzorging. Uitgaande van een multidimensioneel begrip van ziel geeft zij inhoudelijk invulling aan het begrip zielzorg. Op grond van deze invulling pleit zij voor het zelfbewust invoeren van het begrip zielzorg en zielzorger, daarmee zowel het niet waarden-neutrale karakter van de christelijke geestelijke verzorging in instellingen markerend, alsook de attractiviteit en de geloofwaardigheid vergrotend van parochies en gemeenten als ervaringsgebieden van geleefde spiritualiteit en medemenselijke solidariteit.
Van de hand van Rein Brouwer is een overzicht van ‘congregational studies’, een begrip waarmee zowel een praktisch-theologische discipline als een analytisch model wordt aangeduid. In dit overzicht ligt de nadruk op de presentatie van ‘congregational studies’ als een adequaat praktisch-theologisch analysemodel voor lokale geloofsgemeenschappen.
In een drietal literatuurrubrieken achtereenvolgens aandacht voor een nieuw oecumenisch handboek diaconiewetenschap: H. Crijns e.a. (red.), Barmhartigheid en gerechtigheid, voor recente publicaties en ontwikkelingen op het gebied van de praktische theologie in de gelijknamige kroniek, en voor nieuwe publicaties binnen de liturgiewetenschap.
Overige artikelen
Doris Nauer, Pleidooi voor de zielzorg (465)
Rein Brouwer, De praxis van God in de plaatselijke geloofsgemeenschap. Theologie in congregational studies (484)
Gerrit Jan van der Kolm, Barmhartigheid en gerechtigheid. Een nieuw oecumenisch handboek ‘diaconiewetenschap’ (502)
Gerrit Immink, Kroniek Praktische Theologie. Een literatuurbericht (512)
Paul Post, Re-inventing liturgy: de Liturgische Beweging voorbij. Literatuurbericht liturgiewetenschap (532)
2005/3 Vormen van professionele begeleiding voor pastores
Artikelencluster: Vormen van professionele begeleiding voor pastores
Nelleke Boonstra, Werkbegeleiding voor predikanten (279)
Willem Putman, Pastorale supervisie. Professionalisering door (zelf)reflectie (294)
Jan van der Linden, Partners in menswording. Een introductie in geestelijke begeleiding voor pastores en predikanten (313)
Herman Andriessen, Leiding, leren en verlangen (331)
Wie als pastor behoefte heeft aan professionele ondersteuning bij zijn of haar functioneren, kan bijvoorbeeld een beroep doen op werkbegeleiding, (pastorale) supervisie of geestelijke begeleiding. Wij vroegen aan drie hulpverleners om onder andere aan de hand van een concrete casus toe te lichten wat de eigen aard is van de verschillende vormen van begeleiding en aan te geven wat voor hulp je als pastor bij elke vorm concreet kunt verwachten. We vonden Herman Andriessen bereid een afsluitende reflectie te schrijven over het geheel van het actuele begeleidingsaanbod voor pastores.
Nelleke Boonstra gaat als eerste in op de eigenheid van werkbegeleiding als professionele hulpverlening aan pastores. Met welke problemen melden pastores zich bij de werkbegeleiding en welke ondersteuning kan de werkbegeleiding in de praktijk bieden? Aan de hand van een casus bespreekt zij hoe de werkbegeleiding omgaat met aangedragen problemen, hoe een begeleiding in de praktijk verloopt en naar welke andere vormen van hulpverlening zo nodig verwezen wordt.
Vanuit de vraag wat is supervisie in het algemeen en pastorale supervisie in het bijzonder, stelt Willem Putman de volgende onderwerpen aan de orde: wanneer pastorale supervisie, waarom juist pastorale supervisie, en hoe verloopt zo’n proces? Aan de hand van een aantal voorbeelden concretiseert hij verschillende aspecten van het supervisieproces. De auteur onderscheidt pastorale supervisie (leervragen) daarbij van therapie (levensproblemen), pastoraat respectievelijk geestelijke begeleiding (levensproblemen, zingevings- en geloofsvragen) en coaching (werkproblemen).
In een derde artikel wordt aangegeven welke hulp pastores en predikanten van geestelijke begeleiding mogen verwachten. Jan van der Linden geeft een typering van geestelijke begeleiding in onderscheid met supervisie. De metafoor van de weg wordt toegelicht. Via gespreksfragmenten komt de eigen benadering van geestelijke begeleiding naar voren. Enkele aspecten van de spirituele weg, zoals die binnen geestelijke begeleiding aan de orde kunnen komen, worden belicht.
De slotbijdrage aan het artikelencluster over vormen van professionele hulpverlening voor pastores is van Herman Andriessen. Zijn verhaal sluit aan bij de voorgaande artikelen over werkbegeleiding, pastorale supervisie en geestelijke begeleiding, en heeft het karakter van een meer algemene beschouwing rondom de woorden leiden, leren en verlangen.
Als eerste van de ‘losse’ artikelen volgt dan een bijdrage van R. Ruard Ganzevoort, die vaststelt dat de confrontatie met getraumatiseerde mensen tot specifieke vragen leidt voor het pastoraat. Hij beschrijft wat de gevolgen zijn van traumatisering, met name op het terrein van religie en zingeving. Daarna verkent hij de mogelijkheden en valkuilen van het religieuze aanbod van de traditie, toegespitst op trauma en theodicee. Tot slot staat hij stil bij de vraag hoe pastorale zorg voor getraumatiseerden zinvol kan worden ingevuld.
Omdat er volgens Alphonse Borras (vicaris generaal van het bisdom Luik) een verband bestaat tussen interparochiële samenwerking en katholiciteit ter plekke, gaat hij in dit artikel in op de huidige samenwerkingsprocessen in het rooms-katholieke parochiële netwerk enerzijds en de katholiciteit van het Evangelie anderzijds. Onder katholiciteit verstaat hij de bekwaamheid om iets over Gods liefde te zeggen aan iedere mens, in alle tijden en op alle plaatsen. De auteur gaat in op de noodzakelijkheid van de samenwerkingsprocessen en, aan de hand van theologische en kerkrechtelijke overwegingen, formuleert hij criteria voor de aan de gang zijnde herstructurering van de parochies.
Sake Stoppels treedt als nieuwe auteur voor het periodieke literatuurbericht kerkopbouw in de voetsporen van Jan Hendriks. In vijf thematische blokken ordent hij zijn bespreking van recent verschenen literatuur rond kerkopbouw.
Overige artikelen
R. Ruard Ganzevoort, Als de grondslagen vernield zijn… Over trauma, religie en pastoraat (344)
Alphonse Borras, Interparochiële samenwerking en de katholiciteit van het Evangelie ter plekke (362)
Sake Stoppels, Literatuurbericht kerkopbouw (5) (377)
2005/2 Geloofsopbouw en kerkopbouw. Vier methoden belicht
Editieredactie: René Hornikx, Henk de Roest & Sake Stoppels
Drie wegen
In brede kring wordt erkend dat de opbouw van gemeente of parochie het niet kan stellen zonder geloofsopbouw van de individuele gelovigen die samen de gemeente of parochie vormen. Echter, deze erkenning betekent niet dat we op het terrein van kerkopbouw uitsluitend modellen en methoden zien waarin de opbouw van het persoonlijke geloof van mensen en de opbouw van de geloofsgemeenschap qua aandacht en systematische uitwerking gelijk op gaan. We menen dat er op het raakvlak van individuele geloofsopbouw en collectieve kerkopbouw grosso modo drie benaderingen zijn te onderscheiden:
De aandacht gaat vooral uit naar de opbouw van de gemeente of parochie als geheel. Uiteraard wordt ook in dergelijke benaderingen het belang van persoonlijke geloofsopbouw voluit erkend, maar er is hier geen systematisch uitgewerkte methodiek om tot een dergelijke geloofsopbouw te komen. Een goed voorbeeld van deze benadering vinden we in de modellen en methoden van Jan Hendriks. Hij benadrukt keer op keer de noodzaak van (groei in) de drieledige relatie die de individuele gelovige en de geloofsgemeenschap als geheel constitueert, namelijk de relatie met God, met de omringende samenleving en met elkaar binnen de geloofsgemeenschap. 1 Zijn boeken bieden echter geen uitgewerkt kader voor hoe aan deze drie relaties gewerkt kan worden. Iets soortgelijks kunnen we zeggen van het gemeenteopbouwmodel dat Albert Ploeger en Joke Ploeger-Grotegoed in 2001 presenteerden, het model ‘kerk met een aanbod’. 2 Ook hier is volop aandacht voor de spirituele kant van kerkopbouw, maar ook zij komen niet tot een uitgewerkt model waarin die aandacht wordt omgezet in concrete suggesties voor inhouden en werkvormen voor de bedoelde geloofsopbouw.
Aan de andere kant van het opbouwkundige spectrum vinden we werkvormen en methoden voor de opbouw van individuele gelovigen, zonder dat er lijnen worden getrokken naar de opbouw van de gemeenschap als geheel. We kunnen hier denken aan bijvoorbeeld bijbelstudiemethoden, aan cursussen spiritualiteit en aan missionaire catechese. Het ontbreken van een koppeling naar het functioneren van de gemeente of parochie als geheel kan ertoe leiden dat de op zich zeer zinvolle activiteiten een geïsoleerd karakter krijgen en worden tot – wat Jan Hendriks beeldend noemt – zwerfstenen die verspreid liggen over het kerkelijk landschap. 3 Als voorbeeld kan hier genoemd worden de populaire Alpha-cursus, die echter tegelijk soms nauwelijks geïntegreerd wordt binnen de parochies en gemeenten waarbinnen ze wordt georganiseerd.4
In een derde benadering wordt ervoor gekozen aan beide systematisch aandacht te schenken. In termen van de beeldtaal van zo-even: activiteiten en elementen die gericht zijn op de opbouw van het individuele geloof zijn hier geen zwerfstenen, maar juist bouwstenen voor de opbouw van de parochie of gemeente als geheel. Omgekeerd is hier kerkopbouw van meet af aan systematisch doortrokken van de noodzaak van en de aandacht voor individuele geloofsopbouw.
Als we het goed inschatten, dan zijn de eerste twee benaderingen favoriet. Er verschijnt veel materiaal over kerkopbouw en datzelfde kunnen we zeggen van materiaal op het gebied van individuele geloofsopbouw. In een situatie van plurale kerken hoeft dat ook niet te verbazen. Immers, het wordt pas echt spannend als we de twee tot een twee-eenheid proberen te combineren. Dat gaat niet zonder een zekere profilering en juist het aanbrengen van dat noodzakelijke profiel is in plurale kerken geen eenvoudige opgave. Dat verklaart bijvoorbeeld ook waarom iets als een Alpha-cursus soms nauwelijks wordt opgenomen in het totale functioneren van een gemeente of parochie. Men ervaart deze cursus qua inhoud als te gesloten en te massief om een geïntegreerd onderdeel te kunnen uitmaken van een geloofsgemeenschap die pluriformiteit hoog acht.
We richten ons in dit themanummer op modellen die de derde weg willen gaan. Dat doen we omdat deze derde weg zowel veelbelovend als spannend is. Misschien is het zelfs de enige begaanbare weg voor de toekomst. Van der Ven & Van der Tuin stellen dat het fundament van kerkopbouw ligt in de ‘theologale relatie’ van individuele gelovigen tot God, welke de grondslag vormt van hun relatie tot elkaar. Hier wordt geen chronologie bedoeld, maar principieel gaat volgens de auteurs de theologale relatie aan de communautaire relatie vooraf: ‘Wat gelovigen van niet-gelovigen onderscheidt en waarom zij als een gezelschap van gelovigen bijeen komen en van daaruit hun leven en werken geïnspireerd en georiënteerd weten, is uiteindelijk het besef van goddelijke transcendentie.’ 5 De transcendente macht constitueert hun kerk-zijn. Volgens Van der Ven & Van der Tuin staat de godsleer voorop in de opbouw van de kerk: ‘Om het experiëntieel uit te drukken: de spiritualiteit staat voorop in kerk en kerkopbouw.’ 6 De auteurs wijzen erop dat reeds Ernst Troeltsch het belang beklemtoonde om aan de zorg voor de relatie van de gelovige mens tot God en diens spiritualiteit de hoogste prioriteit toe te kennen. Kerkopbouw dient voluit een spirituele basis te hebben.
Doelstelling en vraagstelling
Het gaat ons in dit themanummer primair om een beschrijving en evaluatie van methodische benaderingen van de gemeente en de parochie die persoonlijke geloofsopbouw én gemeente- of parochievernieuwing in hun doelstelling combineren. Daarbij kijken we niet alleen naar de modellen die dit (zeggen te) doen, maar besteden we ook aandacht aan de ervaringen die zijn opgedaan in de concrete praktijk. We hebben ons daarbij laten leiden door de volgende vraagstelling: op welke wijze integreren bestaande, methodisch opgezette kerkopbouwmodellen persoonlijke geloofsopbouw en opbouw van de geloofsgemeenschap? Welke ervaringen zijn daar in de praktijk mee opgedaan? Hoe kunnen we de onderzoeksresultaten evalueren en welke aanbevelingen kunnen we formuleren voor zowel de inhoudsbepaling als de vormgeving van dergelijke geïntegreerde modellen?
Onderzochte modellen en beschreven praktijkervaringen
We hebben vier verschillende methoden beschreven en geëvalueerd. Twee ervan zijn van Nederlandse bodem, twee komen uit het buitenland. We introduceren ze hier kort. In de eerste plaats is er de methode van Marius Noorloos, getiteld Leven uit de Bron. Via geloofsontwikkeling naar gemeenteopbouw. Noorloos heeft zijn methode ontwikkeld binnen de kaders van wat nu de Protestantse Kerk in Nederland is. Het boek verscheen in 1999 en is inmiddels aan zijn vijfde en bijgewerkte druk toe. Over het werken ermee in een Gelderse Hervormde Gemeente bericht ds. Jaap van de Windt. Een tweede methode komt uit de Verenigde Staten. Het is het veel gehanteerde model Purpose Driven Church van Rick Warren uit 1995. In de VS werd dit boek een bestseller en in 2003 verscheen het ook in een Nederlandse vertaling met als titel Doelgerichte gemeente. Evangeliegemeente De Pijler in Lelystad ontdekte dat ze intuïtief al volgens dit model werkte. Guido Berger, een van de predikanten van de gemeente, schrijft over het functioneren van deze gemeente en de plek die Warrens model daarbinnen inneemt. Naast deze twee protestantse modellen zijn er ook twee uit de katholieke wereld. Allereerst is dat het model dat René Hornikx ontwikkelde, Spiritualiteit als motor tot vernieuwing. Het is ontstaan binnen de kaders van het bisdom Den Bosch. Jos Deckers schrijft over de ervaringen die werden opgedaan met deze methode in de parochie van het Brabantse Nuenen. Ten slotte is er een model dat in Duitsland tot ontwikkeling is gekomen binnen het bisdom Rottenburg-Stuttgart, het zogenaamde Rottenburger Model. Het vertoont een sterke gelijkenis met het model van Hornikx, maar is tegelijk toch ook weer zo anders dat het de moeite waard is het op te nemen in dit themanummer. Het praktijkbericht komt ook uit Duitsland en is van de hand van pastor Ernst Steinhart uit Köngen.
Richtvragen voor de beschrijving van de methoden en voor de praktijkverhalen
De vier onderzochte methoden worden op twee manieren gepresenteerd. Allereerst door een zo neutraal mogelijke beschrijving van het eigene van de methode. Het gaat immers in dit empirische deel van het themanummer vooral om een ‘zakelijke’ kennismaking met een aantal methoden. Een evaluatie kan nog even wachten. We hebben de auteurs die de beschrijving voor hun rekening hebben genomen de volgende richtvragen of aandachtspunten meegegeven:
Welke aanleiding was er voor het ontwikkelen van de methode?
Wat is de opzet van de methode?
Vanuit welke vooronderstellingen is de methode opgezet (godsbeeld, soteriologie , verhouding individu-gemeenschap, wat is persoonlijke geloofsopbouw, wat is kerkopbouw)?
Welk doel streeft de methode na?
Op welke wijze hebben Schrift en traditie een plaats in de methode?
In welke mate komt de samenleving in beeld? Welk beeld van de samenleving wordt geschetst, eventueel mede in relatie tot de kerk?
Kent de methode indicatoren om te kunnen bepalen of en zo ja, hoe de methode heeft gewerkt? Zo ja, welke?
Hoe verhouden zich de aandacht voor de enkeling en het collectief? Gaat een van tweeën vanuit een principiële keuze voorop? Hoe wordt een wisselwerking tussen de beide gezien?
(Op welke wijze) wordt er systematisch gewerkt aan de samenhang tussen persoonlijke en collectieve opbouw?
Vervolgens gaat het ons om inzicht in de ervaringen die in de praktijk met een methode worden opgedaan. De auteurs aan wie we gevraagd hebben te schrijven over hun ervaringen met het werken met een methode, hebben we de volgende vragen meegegeven:
Kunt u een beknopte beschrijving geven van de (kerkelijke) gemeenschap waarin de methode is gevolgd?
Hoe bent u de methode op het spoor gekomen?
Wat waren de aanleiding en de motivatie om met de methode te beginnen?
Wie (welk orgaan) heeft besloten om met de methode te gaan werken?
Hebt u van te voren ook verwachtingen en/of doelen geformuleerd? Zo ja, welke?
Hoe hebt u een en ander aangepakt (waar, wat, hoe en hoelang)?
Wie hebben eraan meegedaan? Hoeveel deelnemers? Was dit (ook qua omvang) de beoogde doelgroep?
Welke ervaringen zijn opgedaan, uitgesplitst naar een aantal deelaspecten:
Persoonlijke geloofsopbouw ; welke resultaten bij wie? Indicatoren?
Opbouw van eventueel betrokken kleine groepen ; welke resultaten? Indicatoren?
Opbouw van de geloofsgemeenschap ; welke resultaten? Indicatoren?
Eventuele wisselwerking tussen de drie (individu, kleine groep, gemeente/parochie)? Indicatoren?
Zijn uw verwachtingen uitgekomen en/of uw doelstelling(en) gehaald? Welke langetermijneffecten zijn er (te voorzien)?
Wat heeft u er van geleerd?
Welke twee kritische vragen zou u aan de methode stellen? Welke verbetersuggesties hebt u eventueel? Hoe verhoudt zich het model tot eventuele andere modellen die u kent?
Zou men in uw geloofsgemeenschap opnieuw met de methode in zee kunnen en willen gaan? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Welke zaken zou u nog willen noemen die in het bovenstaande niet of onvoldoende aandacht hebben gekregen?
Uiteraard gaat het hier, anders dan bij de beschrijving van de methode op zich, niet om een neutraal geformuleerd verhaal, maar om een persoonlijke evaluatie van de (opbouw)waarde van een specifieke methode. De vier auteurs hebben positieve ervaringen opgedaan met het werken met de betreffende methode, maar zijn wel in staat hun eigen spoor te trekken en ook kritische kanttekeningen en vragen te plaatsen bij de methode.
Een drieledige evaluatie: spiritualiteit, de wisselwerking geloofsopbouw-kerkopbouw en de kunst van veranderen
In het derde deel komen we tot een drievoudige evaluatie. Drie auteurs reageren ieder vanuit een specifieke invalshoek. Gerard Groener concentreert zich op geloofsopbouw en reageert primair op de spiritualiteit die hij in de verschillende modellen tegenkomt. Hij stelt drie vragen: welke specifieke spiritualiteit komen we tegen in de modellen, welke spirituele route wordt aangegeven en wat levert het op? Hij maakt bij zijn analyse gebruik van het concept ‘een school van spiritualiteit’, zoals dat werd ontwikkeld door Kees Waaijman. Rein Brouwer staat in zijn beschouwing stil bij de vraag hoe geloofsopbouw en kerkopbouw zich onderling verhouden. Hij stelt de principiële vraag of geloofsopbouw, dat wil zeggen het gericht en doelbewust schenken van aandacht aan de ontwikkeling van de individuele spiritualiteit, wel een beleidsinstrument ten dienste van kerkopbouw kan zijn. Zijn de verwachtingen dat geloofsopbouw invloed heeft op kerkopbouw, niet te hoog gespannen en vooral: moet geloofsverdieping niet worden beschouwd als een doel in zichzelf? Veerle Rooze ten slotte concentreert zich primair op kerkopbouw. Ze vraagt zich af welke visies op verandering schuilgaan achter de verschillende modellen. Haar benadering is dus vooral veranderkundig, waarbij ze drie veranderparadigma’s onderscheidt. Ze meent dat geen van de vier beschreven modellen uitgaat van het paradigma dat voor de kerk in deze tijd het meest adequaat is, namelijk het paradigma van de Transformative Teleology. Het alledaagse speelt daarin een grote rol.
In het uitleidende artikel van Henk de Roest komen drie zaken nog eens aan de orde. Allereerst is dat de plek van de kleine groep in gemeente en parochie. Vervolgens staat hij stil bij de vraag wie het zijn die de opbouw van de kerk dragen. Daarbij is de vraag naar de verhouding tussen vrijblijvendheid en betrokkenheid van belang. Een derde punt betreft de relatie van de kerk tot haar omgeving. Voor vernieuwingen zijn steeds ‘anderen’ nodig, zo stelt hij.
Noten
Zie bijvoorbeeld Hendriks, J. (1995). Terug naar de kern. Vernieuwing van de gemeente en de rol van de kerkeraad (pp. 27vv.). Kampen.
Ploeger, A.K. & Ploeger-Grotegoed, J.J. (2001). De gemeente en haar verlangen. Van praktische theologie naar de geloofspraktijk van de gemeente (m.n. pp. 354vv.). Kampen.
Hendriks, J. (1993). Het vuurtje brandend houden. Bulletin voor charismatische theologie, nr. 32, 45. Zie ook Hendriks, J. (red.). (1993). Spiritualiteit en engagement (pp. 94, 95). Zoetermeer.
Vergelijk Verboom, W. (2002). De Alpha-cursus onderzocht. Een onderzoek naar hedendaagse missionaire catechese (pp. 173vv.). Zoetermeer.
Ven, J.A. van der & Tuin, L.W.J.M. van der (1990). Communicatie omtrent lijden als aspect van kerkopbouw. Praktische Theologie 17, nr. 2, 234.
Idem, p. 235.
René Hornikx, Henk de Roest & Sake Stoppels, Geloofsopbouw en kerkopbouw. Inleiding (125)
Methoden en praktijkervaringen
Henk de Roest, Geloofsopbouw als weg voor kerkopbouw. Over de methode ‘Leren uit de Bron’ (132)
Jaap van der Windt, Werken met ‘Leven uit de Bron’ (145)
Sake Stoppels, Doelgerichte gemeente (156)
Guido Berger, De Pijler, een doelgerichte gemeente (167)
Hessel Zondag & Ton Bernts, Ontwikkeling van een geloofsgemeenschap. Over ‘Spiritualiteit als motor tot vernieuwing’ (179)
Jos Deckers, Werken met ‘Spiritualiteit als motor tot vernieuwing’ (191)
René Hornikx, Het ‘Rottenburger Model’ voor gemeentevernieuwing (199)
Ernst Steinhart, Wat te doen, als alles functioneert? Werken met het ‘Rottenburger Model’ (213)
Praktisch-theologische beschouwingen
Gerard Groener, Kerkopbouw als school van spiritualiteit? (222)
Rein Brouwer, Gemeenteopbouw als voorwaarde voor kerkopbouw? (235)
Veerle Rooze, Kerk en vernieuwing. Een analyse van vier gemeenteopbouwmodellen vanuit transformatiesperspectief (248)
Henk de Roest, Spiritualiteit als fundament voor kerkopbouw. Uitleiding (262)
Meer artikelen …
- 2005/1 Suïcide en pastoraat
- 2004/4 Het vraaggebed
- 2004/3 Leiderschap & management
- 2004/2 Werken in teamverband
- 2004/1 De waarderingstheorie
- 2003/4 God in de praktijk
- 2003/3 De zondag
- 2003/2 Territoriaal of mentaal?
- 2003/1 Geslaagde kerkelijke jongereninitiatieven
- 2002/4
- 2002/3 Gestalten van geleefd geloof
- 2002/2 Leren geloven
- 2002/1 Geloven in de interreligieuze dialoog
- 2001/4
- 2001/3
- 2001/2 Theologische theorie en praktische vorming
- 2001/1
- 2000/5
- 2000/4 Pastoraat als geestelijke verzorging in het moderne ziekenhuis
- 2000/3
- 2000/2 De lerende enkeling en de lerende gemeente
- 2000/1
- 1999/5
- 1999/4 - Inspirerend leiderschap
- 1999/3 Neergang van de kerken, opgang van de religie?
- 1999/2 Voorganger in de liturgie
- 1999/1
- 1998/4 Pastoraat en veranderende relaties
- 1998/3 De pastor als theoloog. Over de betekenis van theologische theorie voor het pastoraal handelen
- 1998/2
- 1998/1 Inloopcentrum
- 1997/5 'Het verhaal gaat'. Reflecties bij de bijbelse hervertelling van Nico ter Linden
- 1997/4 De twee petten van de prediker. Over het effect van exegetische methode op de prediking
- 1997/3 'Urban mission'
- 1997/2 Breuken en bruggen. Herkenbare kerkelijke presentie in de samenleving
- 1997/1 Refelcties bij HIV en aids
- 1996/5
- 1996/4 Thuis raken in geloof
- 1996/3 Postmodernisme en kerkelijk beleid
- 1996/2 Pastoraat en levensbeëindiging
- 1996/1
- 1995/5
- 1995/4 Leesrooster: stapsteen of struikelblok?
- 1995/3 Mystiek en pastoraat
- 1995/2 De toekomst van het pastorale beroep. Hoe blijf ik als pastor overeind?
- 1995/1
Subcategorieën
2023 - jaargang 50
Jaargang 50 - 2023
2023/4 Een voorschot op de toekomst
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2023/3 Oorlog en vrede
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2023/2 Theologie aarden
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2023/1 Slavernijverleden en racisme
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2022 - jaargang 49
Jaargang 49 - 2022
2022/4 Als 't Danst...
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2022/3 Opleidingssupervisie
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2022/2 Kwetsbaarheid
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
2022/1 Handelen, denken, delen
klik op bovenstaande link voor het overzicht van dit nummer en het downloaden van de artikelen
1997 - jaargang 24
1997/5 'Het verhaal gaat'. Reflecties bij de bijbelse hervertelling van Nico ter Linden
1997/4 De twee petten van de prediker. Over het effect van exegetische methode op de prediking
1997/3 'Urban mission'
1997/2 Breuken en bruggen. Herkenbare kerkelijke presentie in de samenleving
1997/1 Refelcties bij HIV en aids
Pagina 14 van 24