2002/1 Geloven in de interreligieuze dialoog
Editieredactie: Christa Anbeek, Cok Bakker, Lourens Minnema & Corja Menken-Bekius
Uit vrije wil verantwoordelijk
voor het welzijn van elkander.
Uit vrije keus verantwoordelijk
voor veilig-zijn en zorg.
Prinsjesdag 2001, interlevensbeschouwelijke viering
Terreinverkenning
Het hing kennelijk in de lucht. Kort nadat de redactie van Praktische Theologie besloot om een themanummer aan de interreligieuze dialoog te wijden, zagen wij in diverse tijdschriften artikelen over dit thema verschijnen. Viel ons dit op omdat wijzelf daar juist waren beland of werd er inderdaad ineens veel over geschreven? En zo ja, getuigden al deze artikelen van een bepaalde zorg over de voortgang van de interreligieuze dialoog in onze multiculturele samenleving of juist van hoop dat de tijd rijp was om die dialoog nu een slag verder te voeren, voorbij aan de fase van onwennige kennismaking en de eerste gespreksronden? Het magische jaar 2000 was op dit punt zeker bijzonder te noemen. Voor het eerst in de geschiedenis der Nederlanden werd Prinsjesdag geopend met een interlevensbeschouwelijk ritueel ter vervanging van de geschrapte bede uit de troonrede van hare majesteit. Er was veel over te doen en hoewel niet alles daarvan gerangschikt kon worden onder de noemer 'gesprek' (laat staan 'dialoog') leek het de voorstanders een hoopvol signaal voor de voortgang van het proces. Dit was de tijd waarin Rotterdam, een van de uitverkoren culturele hoofdsteden van Europa in 2001, zich opmaakte om zich niet alleen als een bruisende interculturele stad aan de wereld te tonen, maar dat ook als een interreligieuze stad te doen. De veelkleurigheid van religie was herontdekt als een niet te verwaarlozen dimensie in het samenleven van mensen. De tijd was rijp voor een bijdrage aan de discussie over deze dialoog in ons tijdschrift.
Het hing kennelijk in de lucht. Kunnen we die uitdrukking nog wel gebruiken na de ongelofelijke en schokkende gebeurtenissen in New York en Washington op 11 september 2001? Wie heeft niet voorgoed dat vliegtuig op zijn netvlies, dat een keurige bocht in de lucht maakt alvorens zich dwars door de tweede toren van het World Trade Centre in Manhattan te boren, terwijl de rookwolken uit de eerste toren steeds dikker en onheilspellender worden? Aan boord van dat vliegtuig bevond zich een groepje militante fundamentalistische moslims dat geenszins uit was op dialoog, maar op een met godsdienstige leuzen verdedigde terreur. Meer dan zesduizend mensen kwamen die dag om het leven; velen raakten ernstig gewond. Het thema van dit nummer werd ineens akelig actueel.
Ik schrijf deze inleiding in de laatste week van september 2001 en besef dat onze persklare artikelen reeds gedateerd zijn, want geschreven in de tijd ervoor. Twee auteurs die door omstandigheden gedwongen het schrijven hadden moeten uitstellen, nemen de actuele situatie als uitgangspunt. Hoe de wereld eruitziet op het moment dat dit nummer verschijnt en in welke sfeer de interreligieuze dialoog in Nederland en daarbuiten dan gevoerd wordt, is niet te voorspellen. In deze weken tuimelen vele beelden die mensen en groepen van verschillende religieuze achtergrond van elkaar hadden en onder deze omstandigheden van elkaar maken, over elkaar heen. Leraren hebben in de klas en op het schoolplein hun handen vol aan autochtone en allochtone kinderen die elkaar openlijk vijandig bejegenen. Pastores zien vele angstige mensen die zich tot diep in hun basisveiligheid bedreigd voelen. Hoeveel temeer geldt dit niet voor de moslims in onze samenleving die op straat argwanend aangekeken worden? Er is een toename aan agressie en geweldsdelicten.
Vraagstelling
'Wat heeft ons met dit nummer voor ogen gestaan en geldt dat nog?', vroegen wij ons als redactie kort na 11 september af. Het geldt eens te meer. Wij begonnen aan dit nummer met te formuleren wat wij niet wilden doen. Wij wilden niet een sociologische beschrijving en analyse geven van de soorten religieuze groepen die heden ten dage onze samenleving bevolken. Ook wilden wij de lezers ons persoonlijke antwoord op de vraag met welk standpunt de interreligieuze dialoog in de praktijk het beste is gediend (exclusief, inclusief of pluralistisch) onthouden. Wij achten het daadwerkelijk voeren van zo'n dialoog of gesprek (aan welke kwaliteitseis moet het woord dialoog eigenlijk voldoen?), met name op het niveau van de alledaagse praktijk van pastores en leerkrachten, van hoog belang. Daar willen wij graag een bijdrage aan leveren. Tegelijkertijd denken we dat die praktijk gecompliceerder, weerbarstiger, maar wellicht soms ook veel eenvoudiger is dan zo'n aanbevolen attitude zou kunnen suggereren. Weten wij voldoende over het verloop van de communicatie tussen mensen met een verschillende religieuze achtergrond om daarover een uitspraak te doen? Hebben we daar onderzoeksgegevens over? Wat is eigenlijk een 'interreligieuze dialoog'?
Een nieuwe vraag rees toen wij spraken over de omgang met de verschillende waarheidsconcepten van 'het' jodendom, christendom, boeddhisme et cetera. In vele werk- en gespreksgroepen is de ervaring opgedaan dat zo'n inhoudelijke vergelijking niet alleen veel te grofmazig is, maar in de communicatie zelden openend werkt. 'Het' christendom of 'de' islam bestaat niet. Bovendien kan zo'n vergelijking van concepten ons eenzijdig op het been van een cognitieve benadering van godsdienst zetten, terwijl meer dan eens is gebleken dat juist ook de niet-cognitieve elementen van een religieuze traditie (zoals de directe waarneming van beelden, symbolen, rituelen en lichamelijke expressievormen van 'andersdenkenden') een zeer grote impact hebben op de communicatie tussen mensen van verschillende culturen. Doen we er niet beter aan om eerst eens na te denken over de rol die een verschil in waarheidsconcepten in de interreligieuze communicatie speelt? Zo kwamen wij al interdisciplinair discussiërend uit bij de titel van dit nummer en onze vraagstelling. Wij zaten rond de tafel als godsdienstwetenschappers (Christa Anbeek en Lourens Minnema), godsdienstdidacticus (Cok Bakker) en praktisch theoloog (Corja Menken-Bekius) en formuleerden deze vraag:
Hoe verloopt de communicatie die wij aanduiden met de term 'interreligieuze dialoog' tussen representanten van het christendom en 'de anderen'? Wat betekent dit voor de praktijk van de werkers in het veld?
Verschillende auteurs werden aangezocht om een bijdrage te leveren aan onze zoektocht naar een antwoord. Deze auteurs zijn 'in eigen kring' gezocht, dat is een gekozen beperking. Wij hebben geen representanten van niet-christelijke religieuze tradities uitgenodigd om van hun kant deze vraag te belichten, omdat we eerst preciezer willen weten wat we deze partners (in het vakgebied van de praktische theologie) zouden willen vragen en hoe wij zelf in deze dialoog zouden kunnen gaan staan. Dit nummer gaat dus over de interreligieuze dialoog, maar een dialoog als zodanig wordt hier niet gevoerd. Dat zou wel een belangrijke volgende stap kunnen zijn, zeker als zo'n stap zou worden gecentreerd rond een van de deelgebieden van de praktische theologie of een bepaald praktijkveld. Deze wens zouden we op de agenda van de algemene redactie van dit tijdschrift kunnen zetten.
Leeswijzer
Het opzet van het nummer is aldus:
Deel I opent met een artikel van Christa Anbeek, die de term 'interreligieuze dialoog' verheldert en het belang van het voeren ervan benadrukt. 'Een belangrijke drijfveer is inzicht in de noodzaak van tolerantie', schrijft zij. Haar visie op religie als 'pad naar bevrijding' biedt een verrassend perspectief voor de interreligieuze gespreksagenda. In het tweede inleidende artikel, van de hand van Cok Bakker, is een andere invalshoek gekozen. Bakker benadrukt de complexiteit van de sociale situatie waarbinnen mensen van verschillende religieuze (en dus culturele) achtergronden met elkaar te maken hebben en eventueel tot een 'gesprek' komen. Hij waarschuwt voor de valkuil waar werkers in het veld gemakkelijk in kunnen vallen wanneer zij uit interesse, maar misschien ook omdat bepaalde belangen in het spel zijn, deze gesprekken clusteren rond de variabele 'religie'.
Het tweede deel is gewijd aan een beschrijving van wat zich concreet op diverse velden rond dit thema afspeelt. In de bijdrage van Bart ten Broek vinden we een onthullend verhaal over de voorheen protestants-christelijke Juliana van Stolbergschool te Ede. Deze school 'verschoot' in de loop der jaren verschillende malen 'van kleur' en daarmee van identiteit, aangezien de schoolleiding een serieuze poging ondernam om het onderwijs aan de zich veranderende situatie aan te passen. Ryan van Eijk vertelt hoe het er in zijn bajes op dit punt toegaat. Ook hier vinden we een toename aan niet-blanke en niet-christelijke bevolking, wat de geestelijke verzorging binnen het instituut voor nieuwe vragen en uitdagingen stelt. In de dagelijkse samenwerking stelt het gesprek over elkaars religieuze overtuigingen eigenlijk niet zoveel voor, is Van Eijks ervaring. Meestal gaat het om andere zaken, zoals taak- en werkopvatting binnen een andere cultuur, waarin bijvoorbeeld de beleving van schuld en schaamte op elkaar botsen. Dat zijn thema's waar we samen mee moeten leren omgaan. Ari van Buuren houdt een bewogen pleidooi voor een multiculturele geestelijke verzorging in de gezondheidszorg. Dit pleidooi is door de gebeurtenissen in New York alleen maar dringender geworden. Femke Brand deed onderzoek naar de integratie van de moslimse geestelijke verzorging in ziekenhuizen en schreef er een doctoraalscriptie over. Het verslag over haar bevindingen kan gelezen worden als een pendant van het stuk van Van Buuren, één van de door haar geïnterviewden. Het verlangen om concreet werk te maken van het kennisnemen van elkaars cultuur doortrekt het artikel van Taco Noorman, die schrijft over 'Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001'. Het hele jaar door werd 'gepreekt voor andermans parochie'. Welke idealen daar achter staken en hoe deze werden uitgewerkt, is zeker de moeite van het lezen waard. Gé Speelman ten slotte interviewde de Nederlandse Barbara en haar Marokkaanse man Abderrachmaan over hun huwelijk. In september 2001 promoveerde zij op dit onderwerp met een proefschrift dat ze de titel Keeping Faith meegaf. Speelman wilde nu eens onderzoeken waar het aan ligt als een interreligieus huwelijk wél goed gaat, terwijl zoveel mensen erin vastlopen. Barbara en Abderrachmaan willen een van de geheimen van hun huwelijk wel prijsgeven: ze hebben 'een echt gewoon-zeggenrelatie'.
In Deel III wordt op het voorafgaande gereflecteerd. Dat het aangaan en onderhouden van zo'n 'echt gewoon-zeggenrelatie' geen eenvoudige opgave is, is uit de praktijkberichten wel duidelijk geworden. Kunnen wij verstaan waarom dat zo lastig is? Lourens Minnema schrijft hierover vanuit een godsdienstwetenschappelijk perspectief. Hij vestigt de aandacht op de mogelijk verschillende agenda's van mensen die in een interreligieuze dialoog participeren. Zijn conclusie 'religies houden niet van interreligieuze dialoog', klinkt ontnuchterend realistisch. Religie is bij uitstek het terrein van de expressie van de eigen identiteit, dus daar zullen we terdege rekening mee moeten houden. Jan Visser pakt de vraag op hoe een pastor met die verschillende godsdienstige belevingen en overtuigingen zou kunnen omgaan. Hij schrijft over de voorwaarden waaronder de 'bekwaamheid' tot dialogiseren verworven kan worden. Interreligieus dialogiseren valt te leren, maar het gaat niet vanzelf. In een uitdagende epiloog, waarin belangrijke hoofdthema's van dit nummer nog eens de revue passeren, meent Henk Tieleman ten slotte dat de interreligieuze dialoog geen voer voor theologen is. En dat terwijl wij nu juist hoopten met dit themanummer voor theologen een bijdrage aan dit leerproces te hebben geleverd.
DEEL I
Corja Menken-Bekius, Geloven in de interreligieuze dialoog. Ter inleiding
Christa Anbeek, Interreligieuze dialoog: wat, waarom en hoe?
Cok Bakker, Godsdiensten dialogiseren niet - mensen (eventueel) wel
DEEL II
Bart ten Broek, Een te vroeg geboren onderwijsmodel?
Ryan van Eijk, Tot elkaar veroordeeld? Interreligieuze samenwerking en dialoog in de bajes
Ari van Buuren, Gevecht om zegen. Over geestelijke verzorging in multicultureel perspectief
Femke Brand, De imam in het ziekenhuis. Communicatie met een nieuwe beroepsgroep
Taco Noorman, Voor andermans parochie
Gé Speelman, Barbara en Abderrachmaan. Problemen en kansen in een interreligieus huwelijk
DEEL III
Lourens Minnema, Interreligieuze dialoog? Godsdienstwetenschappelijke observaties en reflecties
Jan Visser, Pastoraal-theologische reflectie
Henk Tieleman, Interreligieuze dialoog is geen voer voor theologen