2002/4
In de drie artikelen waarmee we deze editie openen, gaat het achtereenvolgens over de verhouding tussen kerk en staat, over de maatschappelijke relevantie van dc kerken, over de ruimte voor betekenisvol en gezagvol kerkelijk spreken, en over dc mede in dat verband gegeven mogeiijkheden en moeilijkheden voor mensen om zich in deze tijd kerkelijk te engageren. Omdat deze drie artikelen - onbedoeld, want onafhankelijk van elkaar tot stand gekomen - de nodige inhoudelijke overlap bezitten, hebben we ze bij elkaar geplaatst. De vraag naar en de strijd om de verhouding tussen kerk en staat is een van de constanten in de geschiedenis van het Christendom, constateert Bert Laeyendecker in het eerste artikel. Daarin stclt hij in kort bestck enkele aspecten van die vraag aan de orde als referentiepunt voor een kritische beoordeling van de huidige situatie. Eerst gaat hij daartoe in op de grond-slag van de spanning die er onvermijdelijk altijd bestaat tussen godsdienst en politiek. Vervolgens geeft hij een kort overzicht van enkele relevante historische ontwikkelingen, om tot slot in het verlengde daarvan aandacht te besteden aan de huidige situatie. Dat het de kerk in deze tijd ontbreekt aan een goede basis voor betekenisvol en daarmee gezagvol spreken, is volgens de auteur ook te vertalen in een opdracht aan de kerk om eens kritisch naar zichzelf te kijken.
Sinds het Tweede Vaticaans Concilie ontbreekt het dc Nederlandse r.-k. kerk aan een gezamenlijke visie op kerk en kerkelijk gezag, constateert vervolgens Johannes A. van der Ven. Deze diagnose is aanleiding voor een beschouwing over de relatie tussen kerk en godsdienstvrijheid. Hij kiest zijn vertrekpunt bewust in het begrip godsdienstvrijheid en laat zien dat de kerk op grond daarvan deel uitmaakt van het maatschappelijk middenveld. tussen staat en privesfeer in. Daar gesitueerd kan de kerk alleen bestaan wanneer ze de dialoog zoekt. Haar getuigenis hoeft de kerk daarbij niet op te geven, indien dat getuigenis althans niet massief en stoer is gebaseerd op abstracte waarheden, maar het karakter heeft van zoekend en tastend pogen de tekenen van de tijd te verstaan, en wanneer zij daar de sporen van God in tracht te ontcijferen. Pas dan kan de kerk ook als werkdadig sacrament gedefinieerd worden en zullen de leden zich ook met die kerk kunnen engageren.
Dat de bereidheid van mensen om zich te engageren met een kerk inderdaad, maar niet alleen afhangt van de relevantie van het kerkelijk spreken, blijkt ten slotte uit het onderzoek waarvan Hijme Stoffels verslag doet. Er blijkt een scala aan factoren. onder andere ook van sociologische aard, ten grondslag te liggen aan iemands bereidheid om een binding met de kerk aan te gaan. Stoffels geeft eerst enkele theoretische beschouwingen over het begrip 'binding1. Daarna geeft hij een overzicht van de resultaten van een onderzoek naar de betrokkenheid van leden van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland bij hun plaatselijke en landelijke kerk. In dat onderzoek ging het om vragen als: wat bindt mensen heden ten dage aan de kerk? Wat zoeken zij er en wat vinden zij er? Hoe stellen kerkelijke beleidsmakers zich op jegens de leden? Welke verwachtingen koesteren zij ten aanzien van betrokkenheid en participatie? Hoe is kerk-zijn mogelijk in een tijdperk waarin de individualisering - ook onder de eigen leden - hoogtij viert?
Aan de hand van een aantal pastorale situaties uit de praktijk van de gezondheidszorg beschrijft Clara Angenent in haar artikel 'Kiemen van religiositeit' het spanningsveld waarin pastores in de gezondheidszorg staan ten gevolge van de grote diversiteit aan geloofsbelevingen bij hun pastoranten enerzijds, en de druk om het eigene van de geestelijke verzorging te kunnen bewaren anderzijds. Zij geeft daarbij aan hoe zij in allerlei dilemma's terechtkomt, hoe zij daarmee is omgegaan, wat zij daarbij gevoeld, gedacht en gedaan heeft.
Pastoraat als levensbegeleiding sluit aan op de zoektocht van ieder mens naar de eigen identiteit. Er zijn momenten waarop dit zoekproces kan stagneren en ogenschijnlijk tot stilstand komen. Op zo'n moment kan de noodzaak ontstaan van een herziening van het eigen godsbeeld. Bij een dergelijke 'actualisatie van het godsbeeld" gaat het om een moment in de geloofsgeschiedenis waarop mensen in contact komen met en zich bezinnen op God, met als resultaat de toename van zelfbesef en van het vermogen zichzelf te ontwikkelen. In hun artikel bereflecteren Hans Strijards enTjeu van Knippenberg de relatie tussen godsbeeld en zelfbeeld, en adstrueren zij het pastorale belang van actualisatie van godsbeelden mede aan de hand van de casus van Anna.
In een drietal rubrieken ten slotte aandachl voor de bespreking van relevante literatuur. Sake Stoppels besteedt uitgebreid aandacht aan het boek van Andries Baart Een theorie van de presentie, over het oudewijkenpastoraat en over het verschil tussen interventie- en presentiebenadering. Tjeu van Knippenberg ons op de hoogte van recente publicaties binnen de poimeniek, waarna Harry Stroeken als afsluiting de publicaties binnen de godsdienstpsychologie voor zijn rekening neemt.
Artikelen
Bert Laeyendecker, Onrust op een grensgebied. Een globale
verkenning
Johannes A. van der Ven, Godsdienstvrijheid en kerkelijk engagement.
De rooms-katholieke kerk in Nederland bij de aanvang van het derde millennium
Hijme Stoffels, Tussen binding en ontbinding. Kerkleden op zoek naar gemeenschap en individualiteit
Clara Angenent, Kiemen van religiositeit
Hans Strijards & Tjeu van Knippenberg, De relatie tussen godsbeeld en zelfbeeld in pastoraal perspectief
Sake Stoppels, 'Verpletterend gewoon' en uitzonderlijk'. Andries Baart: een theorie van de presentie
Tjeu van Knippenberg, Verkenningen in de poimeniek
Harry Stroeken, Literatuuroverzicht godsdienstpsychologie