2021/1 Co-creatie in onderzoek: de nieuwe norm?
THEMACLUSTER | Hans Schilderman
Participatief onderzoek in de praktische religiewetenschap
In zijn recente boek Collaborative Practical Theology. Engaging Practitioners in Research on Christian Practices voert Henk de Roest een warm pleidooi voor samenwerking in de praktische theologie tussen onderzoekers en onderzochten, wetenschappers en gelovigen. Eerder mocht ik zijn boek aan de Vrije Universiteit komen becommentariëren en een uitwerking van die lezing ligt hier voor.
Ik start met een persoonlijke noot voordat deze bijdrage een wat meer studieus karakter krijgt. Dat doe ik graag, ook al vanwege een lange relatie die ik met De Roest onderhoud; eertijds in de redactie van Handelingen en later in discussies die we voerden over het vak dat ons bindt.
‘Tolle et lege’ waren de woorden waarmee De Roest mij zijn boek aanvankelijk in een e-mail deed toekomen. ‘Neem en lees’ zijn de woorden die de aanleiding vormden voor de bekeringservaring van Augustinus, zoals beschreven in zijn Confessiones (VIII, 12). De oproep door God in een kinderstem aan deze kerkvader bracht Augustinus tot zijn afscheid van een sensueel leven in zonde en naar een toewending tot het lezen van de Schrift en daarmee tot een begrip van God.
Met die verwijzing naar Augustinus is de ambitie van mijn collega De Roest aanzienlijk. Ik suggereer daarmee niet dat De Roest een nieuw boek in de patrologie heeft geschreven, en minder nog dat hij zichzelf daarbij bovennatuurlijke kwaliteiten toedicht. Maar wellicht hoopte hij wel op een bekering van mij, om meer bottom-up theologisch geprofileerd onderzoek te doen met een directer belang voor de grassroots van het kerkelijk leven.
Die bekering heeft zich weliswaar nog niet voorgedaan, maar weerhoudt me ook allerminst om mijn bewondering uit te drukken voor het formidabele studiewerk dat door De Roest is verricht. Tegelijkertijd gaat zijn boek niet slechts over een bepaalde methodiek van onderzoek, maar wel degelijk ook over de status van de praktische theologie en de kennisbenutting van haar onderzoeksresultaten. Vandaar bespreek ik in deze bijdrage een aantal thema’s die hierop een voortgaande reflectie vormen, al blijf ik daarbij met het boek van De Roest in gesprek.
TIPS BIJ HET THEMA
In het papieren nummer staan tips bij het thema. Dat betreft twee voorbeelden van 'Participatief onderzoek met behulp van change laboratory'.
In dit document vindt u ze bij elkaar in één document.
Daarnaast vindt u in het papieren nummer als tip info over het boek van Henk de Roest in Open Access.
Dat is deze info:
OPEN ACCESS PUBLICATION
Henk de Roest, Collaborative Practical Theology. Engaging Practioners in Research on Christian Practices, Theology in Practice 7,
Leiden: Brill, 2019. Als e-book vrij te downloaden via deze link: https://brill.com/view/title/56046
THEMACLUSTER | Sjaak Körver
Gelijkwaardig maar niet gelijk!?
Samenwerken in onderzoek
Het vorig jaar verschenen boek van Henk de Roest Collaborative Practical Theology (2020) beargumenteert overtuigend dat samenwerking tussen onderzoekers en professionals (en/of ook cliënten of burgers) de kwaliteit van het (empirisch) praktisch-theologisch onderzoek alleen ten goede kan komen. Deze samenwerking voorkomt dat de theologie naast de werkelijkheid blijft staan en dat zij antwoorden geeft op vragen die niemand heeft gesteld. In dit artikel wil ik vooral stilstaan bij de nuances, grenzen en beperkingen die met de samenwerking gepaard gaan.
Met dit artikel wil ik een bijdrage bieden aan de voortgaande reflectie over de samenwerking, onder andere gevoed door ervaringen met het Case Studies Project Geestelijke Verzorging waarvan Martin Walton en ik projectleider zijn (Walton & Körver 2017; Körver & Walton 2019), en waarin de samenwerking met geestelijk verzorgers uitdrukkelijk is gezocht (evenals de terugkoppeling van de casestudies aan de betrokken cliënten). Mijn bijdrage wil vooral een verbreding zijn van de kwestie.
In de twee eerste paragrafen beschrijf ik – enigszins anekdotisch – de dreigende teloorgang van de betrouwbaarheid van wetenschappelijk onderzoek en de noodzaak van afstemming op en samenwerking met professionals en cliënten. De voorbeelden komen vooral uit de sfeer van de geneeskunde en de sociale wetenschappen.
Daarna bespreek ik drie punten die mijn inziens de samenwerking in een bredere context plaatsen en ook relativeren, en laten zien dat deze samenwerking niet alle afstemmingsproblemen kan oplossen.
THEMACLUSTER | Jack Barentsen
Inbedding van theologische opleidingen in kerk en maatschappij
Sinds de publicatie van Practical Theology: An Introduction van Richard Osmer in 2008 beleeft het genre van inleidingen praktische theologie een ware hausse. Toen Collaborative Practical Theology van Henk de Roest verscheen, liep ik dan ook niet direct over van enthousiasme, behalve dan dat een collega praktisch-theoloog van Nederlandse bodem dit had gepubliceerd, en nog wel bij Brill in de goede serie Theology in Practice. Echter, De Roest slaagt er overtuigend in een nieuwe weg te wijzen voor wat hij ‘een ernstige tekortkoming’ in de uitoefening van praktische theologie noemt, namelijk ‘om academische praktisch-theologen, professionele praktijkbeoefenaars, alledaagse gelovigen, adviseurs en studenten bij onderzoek te betrekken’ (129, mijn vertaling). Ik wil graag een reactie geven op wat dit boek kan betekenen voor opleidingen theologie.
Herkenbaar
Allereerst roept dit boek veel herkenning op. Na mijn eigen opleiding theologie begin jaren 1980 bleek het inderdaad een enorm karwei de bijbelse talen te blijven gebruiken in de drukke praktijk van het missionaire werk waarin ik toen betrokken was. Hoewel ik bewust ruimte maakte voor academisch leesvoer, ging mijn aandacht vaker naar populaire kerkelijke literatuur die uitmuntte in (veronderstelde) vormen van best practice, die ik wellicht ook zelf kon gebruiken. Het bleek lastig de link te leggen tussen academische vaardigheden en teksten, en de missionaire praktijk. Dit bespeurde ik ook bij vele collega’s. Het etiket ‘ivoren toren’ leek een treffende manier om academisch onderzoek te positioneren – hoe treffend dat De Roest deze metafoor van een historisch kader voorziet en haar rehabiliteert op overtuigende wijze (253-261).
THEMACLUSTER | Monique van Dijk-Groeneboer
Niet zenden maar ontvangen
Met veel genoegen heb ik het boek van Henk de Roest gelezen waarin hij pleit voor samenwerkend onderzoek in de praktische theologie, waarbij onderzoeker en practicant gezamenlijk onderzoek verrichten. In deze bijdrage reageer ik met een methodologische doordenking, waarbij de focus ligt op de spanning tussen onderzoeker en practicant.
Praktisch-theologisch onderzoek doen betekent uit-der-aard: data verkrijgen vanuit de praktijk waarin de theologie zich bevindt, empirisch, in de ervaring. Dit mag uiteraard deductief zijn, waarbij hypothesen uit theorie zijn geformuleerd en daarna getoetst, of inductief, startend bij de praktijk zelf om een eerste theorie te genereren. Juist die laatste vorm is erg in trek bij studenten, is mijn ervaring.
Enerzijds komt dit doordat er weinig praktijktheorie voor handen is voor de huidige situatie in kerk en samenleving in ons land. Anderzijds ligt het kwalitatief onderzoek dat dit vervolgens entameert de studenten vaak goed, gezien hun pastorale interesse en vaardigheden. Hierbij is het onderscheid tussen onderzoek doen in de vorm van meestal een diepte-interview of het voeren van een pastoraal gesprek cruciaal. Hoewel de technieken dicht bij elkaar liggen is het doel dat men met het gesprek heeft wezenlijk anders. Ik kom hier aan het eind van dit artikel op terug, omdat het ook mijn visie bepaalt op samenwerkend onderzoeken.
Ik zal eerst enkele passages bespreken die mij zeer aanspraken in het werk van De Roest en mij behulpzaam zijn bij mijn betoog over de methodologische doordenking van samenwerkend onderzoeken. Vervolgens kom ik tot een reactie op dit essentiële aspect van samenwerkend onderzoek, namelijk de verschillende rollen in deze methodiek. De spanning in de rollen tussen onderzoeker en practicant heeft daarbij mijn focus. Ik eindig vervolgens met aanbevelingen om hierop alert te zijn en te reflecteren. Mijn bijdrage kan worden beschouwd als een soort aanvulling op wat in het mooie boek reeds staat aangeduid.
THEMACLUSTER | Jimme Keizer
Is ‘ontwerpen’ iets voor praktisch-theologen?
Praktisch-theologen willen niet alleen de onderwerpen en verschijnselen die zij bestuderen begrijpen, zij willen, dikwijls vanuit een sterke persoonlijke betrokkenheid bij hun onderwerp, die werkelijkheid helpen veranderen, verbeteren en vernieuwen. In wetenschappelijk onderzoek verdragen ‘begrijpen en ingrijpen’ elkaar vaak niet goed. Het onderzoek blijft te veel blijft steken in begrijpen en interpreteren en de actie, toepassing en implementatie blijven beperkt tot de nabeschouwing en de plichtmatige ‘future research questions’.
Hierin staan praktisch-theologen niet alleen. In de onderwijswetenschap (Stijnen, Martens & Dieleman 2009, 219), managementwetenschappen (Van Aken 2012, 3) en bestuurskunde kent men hetzelfde probleem. In al deze praktijkgerichte wetenschappen wordt veel verwacht van meer en betere co-creatie tussen onderzoekers, die de theorieën en concepten kennen, ontwikkelen en bediscussiëren, en ‘practitioners’, die in de complexe praktijk zoeken naar oplossingen en niet zitten te wachten op ‘algemeen geldende’ oplossingen.
De Roest stelt in zijn boek Collaborative Practical Theology dat onderzoek, waaronder praktisch-theologisch onderzoek, relevant moet zijn voor actuele maatschappelijke kwesties en voor een brede groep betrokken professionals. Daarvoor moet de praktische theologie afdalen uit de ivoren toren van de beschrijvende, beschouwende en verklarende studies over in cultuur ingebedde ervaringen, geloofsovertuigingen en waarden en de stap zetten naar de (kerkelijke) praktijk.
THEMACLUSTER - SLOTREFLECTIE | Henk de Roest
Co-creatie in onderzoek naar christelijke geloofspraktijken: spanningsvelden en mogelijkheden
Een respons van de auteur van Collaborative Practical Theology op de bijdragen van Hans Schilderman, Sjaak Körver, Jack Barentsen, Monique van Dijk-Groeneboer en Jimme Keizer die reageerden op het boek van Henk de Roest in dit themacluster van Handelingen.
Tijdens het schrijven van mijn boek Collaborative Practical Theology ontdekte ik dat het steeds meer de kant op ging van een pleidooi voor meer samenwerking in onderzoek tussen enerzijds praktisch-theologen en anderzijds predikanten, geestelijk verzorgers, kerkelijke werkers, pastorale werkers, pioniers, ouderlingen, diakenen en/of gemeenteleden of parochianen. Schrijvendeweg vond ik hiervoor steeds meer redenen.
Co-creatie in onderzoek vergroot in belangrijke mate de bruikbaarheid van empirisch-theologische inzichten, het voorkomt dat praktisch-theologen aan praktijkmensen voorschrijven hoe ze hun handelen kunnen verbeteren, het doet recht aan de eigen professionele inzichten en aan de rijkdom aan ervaringen die praktijkbeoefenaars zelf reeds hebben opgebouwd, kennis vraagt per definitie om meerdere perspectieven, en belangrijk, samen praktisch-theologisch onderzoek doen is gemeenschapsvormend.
Ik kon steeds meer redenen vinden waarom praktisch-theologisch onderzoek vraagt om co-creatie en er zijn intussen ook meerdere relationele onderzoeksbenaderingen, zoals bijvoorbeeld change laboratory en theological action research, die hiervoor veelbelovend zijn. Andere strategieën en methoden van onderzoek blijven van belang, zoals het survey of de kwalitatieve inhoudsanalyse, maar dan in een mixed methods approach, waarbij bijvoorbeeld de vragen van een survey (de items) mijns inziens niet zonder praktijkmensen geformuleerd kunnen worden.
BEELDMEDITATIE | René Rosmolen
Methodisch stappen zetten
Handelingen en praktijken vragen bij tijd en wijle om doordenking en methodische reflectie.
Ook tijden van besmetting nodigen ons uit tot methodische bezinning.
Waar sta ik? Waarheen ga ik? Waar is mijn blik op gericht?
Lees en bekijk de beeldmeditatie
ONDERZOEKSPRAKTIJK - ONDERZOEK | André Mulder & Thijs Tromp
Geloofsgemeenschappen en sociale inclusie van mensen met een verstandelijke beperking
Je zag hem van ver al aankomen. De pet op zijn hoofd, diep weggedoken in zijn kleren, die altijd net een laagje te veel bevatten voor mijn gevoel. Op zijn driewielfiets met zijn grote, glimmende bel en achteruitkijkspiegels. Iedereen in mijn geboorteplaats kende hem. Meervoudig gehandicapt zoals dat heet: licht spastisch, een lichte verstandelijke beperking en een linkerbeen dat trok. Hij praatte langzaam, een beetje lijzig. Ik kon hem vaak niet verstaan. Soms stopte die grote fiets bij ons groepje jongens, heel dichtbij. Hij wilde kennelijk contact met ons maken. Ik had geen flauw idee hoe ik dat moest doen. Verder dan een basale groet kwamen we niet. Hij kon je heel lang indringend aankijken, voor hij weer wegfietste. We lachten om hem. Ik begreep niet waarom God wezens zoals hij had geschapen. Op catechisatie werd verteld dat het kwam door de zondeval dat er gehandicapten waren. Maar hoe het precies in elkaar stak wist onze jonge dominee niet te vertellen. God hield wel erg veel van deze mensen, dat wel. Later kwamen er ‘bijzondere’ diensten voor mensen zoals Hemmo. ‘Wat zijn het toch een stumpers’, vond mijn moeder. Maar ze ging wel graag naar deze kerkdiensten toe omdat de boodschap zo eenvoudig werd gebracht en deze mensen ‘toch zo blij’ waren. Ik voelde me in die diensten niet thuis, voelde me wezenlijk vreemd ten opzichte van mensen met een beperking. Ik kon me niet met hen verbinden. Ik kon hun geheim niet zien, laat staan er bij in de buurt komen. Geen aansluiting. (Hessel & Mulder 2014, 9).
De eerste auteur (Hessel) schrijft over de tijd dat hij een puber was en niet wist aan te sluiten bij iemand met een beperking. Hij voelt zich ongemakkelijk in het contact met iemand die er anders uitziet en anders communiceert. Tegelijk neemt hij waar dat Hemmo, de jongen met meervoudige beperkingen, contact zoekt. Hij ziet een groepje jongens staan en wil er bij horen. Wat hij precies van hen verwacht in dat contact en hoe je dat als iemand uit de buurt zou kunnen realiseren, blijven open vragen.
De plaatselijke kerk had gelukkig een manier gevonden om aan mensen met een verstandelijke beperking zoals Hemmo ruimte te bieden door de diensten aan te passen. Maar die aanpassing leidde tegelijkertijd tot ongemakkelijke gevoelens bij andere kerkleden. Niet iedereen bezocht deze bijzondere diensten. Sommige mensen met een beperking maakten vreemde geluiden, soms werd er door iemand wat geroepen tijdens zo’n aangepaste dienst, en de zang was ook niet altijd zuiver. Niet alle gemeenteleden kunnen zoveel zogenoemde abnormaliteit of verstoring van de gebruikelijke orde verdragen.
Het thema dat in dit ervaringsverhaal aan het licht komt, is sociale inclusie van mensen met een beperking. De casus uit de jaren zeventig van de vorige eeuw is nog steeds actueel. Hoe kunnen we zorgen voor een inclusieve samenleving voor mensen met een beperking? Hoe worden we een inclusieve geloofsgemeenschap waarin iedereen ongeacht mogelijkheden en onmogelijkheden, ongeacht fysieke, sociaalpsychologische, culturele of intellectuele kenmerken zich welkom, erkend én ingeschakeld voelt? In dit artikel introduceren we een nieuwe onderzoeksplaats aan de Protestantse Theologische Universiteit waarin deze vragen worden onderzocht.
ONDERZOEKSPRAKTIJK - DE PROMOTIE | Koos Tamminga
De gaven van ieder lid ontvangen
Inclusie in kerk en maatschappij
Wat kan de kerk bijdragen aan de gewenste inclusieve samenleving voor mensen met een beperking? En hoe zou het denken daarover gestimuleerd kunnen worden? Daarover ging het promotieonderzoek van Koos Tamminga.
Aanleiding en probleemstelling
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iedereen meedoet? Dat is, heel eenvoudig gezegd, de centrale vraag achter dit onderzoek. Het antwoord kon niet zijn: door allerlei programma’s op te zetten voor mensen die nu niet voldoende mee kunnen doen. Dat is lang de antwoordrichting geweest waarin in kerk en maatschappij werd omgegaan met mensen met een verstandelijke beperking. Aangepast, speciaal, met mogelijkheden … We kennen de terminologie. Maar dan blijft het meedoen van deze groep toch een ander soort ‘meedoen’ dan dat van anderen. Het blijft beperkt tot een ‘ontvangend meedoen’, terwijl er weinig ruimte is voor echte bijdragen. In één woord kun je deze benadering omschrijven als een benadering van integratie: de mensen ‘zonder beperking’ maken ruimte voor ‘mensen met beperking’. De grenzen tussen deze groepen blijven echter grotendeels intact en worden niet bevraagd.
Een alternatieve benadering is die van het inclusieve denken. Het centrale verschil tussen integratie en inclusie zit hem in het feit dat bij inclusie aandacht wordt gevraagd voor de bijdrage die mensen met een beperking kunnen leveren. Dat impliceert een complete omkering van de blikrichting. Het is niet de ene groep die wat inschikt en zo net voldoende ruimte maakt voor de andere groep – nee, er is maar één groep. Tenminste, dat is het idee.
In mijn onderzoek kwam ik erachter dat dit idee, bijvoorbeeld in het onderwijs en op de banenmarkt, zelden praktijk wordt. Een mooi woord als inclusie op overheidsbeleid plakken, garandeert dus nog geen succes. Hierom, en ook omdat de omschrijving van en reflectie op het begrip inclusie niet zo ver ontwikkeld is als wel zou moeten, hebben velen aarzelingen bij de term inclusie.
ONDERZOEKSPRAKTIJK - DE PROMOTIE | Jasper Bosman
Beleving van het Heilig Avondmaal
Hoe wordt de viering van het Heilig Avondmaal in gereformeerde kerken in Nederland uitgevoerd, ervaren en gewaardeerd, en wat kan daarvan geleerd worden? Deze vraag staat centraal in het recent verschenen proefschrift van Jasper Bosman (2020). In dit artikel bespreekt hij de opzet van zijn onderzoek en de belangrijkste conclusies.
Je hoeft niet gereformeerd te zijn om te weten dat er veel over het avondmaal is geschreven, ook binnen de gereformeerde traditie. Meestal gaat het dan om exegetische literatuur, kerkhistorisch onderzoek of publicaties vanuit systematisch-theologisch perspectief. Ondanks enkele eerdere studies (Moore-Keish 2008; Tamilio III 2014; Robinson e.a. 2018) was er nog geen diepgaand empirisch onderzoek gedaan naar de vormgeving, beleving en waardering van het avondmaal binnen specifiek de gereformeerde traditie in Nederland. Het doel van dit onderzoek was om daar verandering in te brengen.
TRENDBERICHT | Armin Kummer
Pastoraalpsychologie 2017-2020
Dit bericht is hier op de website te lezen als Literatuurbericht
INTERVIEW HOOGLERAAR | Tom Lormans
Diane Marie Hosking
Dian Marie Hosking is hoogleraar Relation Process aan Utrecht School of Governance en als associate verbonden aan Taos Institute. Ze heeft haar carrière gewijd aan ‘relationeel constructionisme’ en aanverwante methodologieën van onderzoek en transformatie. Samen met Sheila McNamee schreef ze Research and Social Change: A Relational Constructionist Approach (2012). Hierin overbruggen ze wetenschappelijke vormen van onderzoek en de dagelijkse activiteiten van beoefenaars. Ze introduceren onderzoek als een proces van relationele constructie en bieden hulpmiddelen aan beoefenaars die willen nadenken over hoe hun werk praktische effecten genereert.