2006/4 Religie en gezondheid
2006/3 Met en in jongeren durven geloven
2006/2 Troosten
2006/1 Pastores en burn-out
2006/4 - Religie en gezondheid
Artikelencluster: Religie en gezondheid
Joke van Saane, Geloven als medicijn? Een godsdienstpsychologische reflectie op de relatie tussen religie en gezondheid (437)
Jan Bodisco Massink, Een tabletje geloof? (446)
Jos Pieper, Religie en gezondheid (457)
Wim Smeets, Gezondheid en christelijke genezingspraktijken (466)
Welke betekenis heeft religie voor de gezondheid van mensen? Vroeger werd deze vraag niet eens gesteld, omdat men er als vanzelfsprekend van uitging dat ‘hogere machten’ het wel en wee van mensen beïnvloeden. Niet enkel sjamanen dankten hun succes aan deze aanname. Ook in de grote wereldreligies heeft altijd een nauwe relatie tussen religie en gezondheid bestaan. In het algemeen kwam het hier op neer dat gezondheid een beloning van God is voor een deugdzaam leven en ziekte een straf; idem dito moet men de hulp van God inroepen om ziekte weer in positieve zin om te buigen.
Sinds de opbloei van de psychologie van de godsdiensten heeft men een andere kijk gekregen op de invloed van religie op de gezondheid van mensen. Vooral de negatieve werking van religie voor gezondheid werd in het licht gesteld, onder meer door de pioniers van de psychoanalyse en de existentiële psychotherapie. Ook in de psychiatrie werd de teneur dat religie ziekmakend is. Van de weeromstuit werden psychiaters, psychotherapeuten en artsen in het algemeen de ‘nieuwe medicijnmannen’. Mensen wenden zich voor hun fysiek welbevinden én voor hun zielenheil niet meer tot de ‘zwarte toga’ maar tot de ‘witte jas’.
Meer recent is men de relatie tussen religie en gezondheid genuanceerder gaan zien. Religie kan zowel een positieve als een negatieve invloed op de gezondheid van mensen hebben. Het gaat daarbij onder meer over de wijze waarop iemand gelooft en hoe deze geloofsbeleving in het dagelijks leven functioneert. Bovendien maakt het nog een verschil welk aspect van gezondheid men op het oog heeft: de lichamelijke, de psychosociale of de geestelijke gezondheid.
De redactie is van mening dat deze discussie niet enkel een academische aangelegenheid is, maar ook relevant is voor het werk van pastores. Voor de geestelijk verzorgers onder hen gaat het om een cruciale problematiek van hun werk: welke functie heeft hun vak in de bevordering van de gezondheid van cliënten in de gezondheidszorg? In het algemeen ontmoeten pastores mensen die bij gezondheidsproblemen ook steun van de pastor verwachten. Welke verwachtingen zijn dan reëel? Genezingsrituelen genieten in onze samenleving opnieuw belangstelling. Hoe moet men tegen dit fenomeen aankijken? Een artikelencluster is natuurlijk te beperkt van omvang om alle vragen te beantwoorden, maar het beoogt wel een verheldering van de discussie over de relatie tussen religie en gezondheid. Op die manier hopen we pastores in staat te stellen tot een positiebepaling te komen en hun handelen daarop af te stemmen.
Joke van Saane geeft een overzicht van de wijze waarop in de godsdienstpsychologie nagedacht is over de verhouding tussen religie en de verschillende aspecten van gezondheid. Geloof kan bijdragen tot gezondheid, maar dan moeten er wel voorwaarden aan dat geloof gesteld worden.
Geloof is juist heel belangrijk met het oog op de zingeving van mensen, stelt Jan Bodisco Massink in zijn bijdrage. Aan de orde is dan niet het objectieve of waarheidskarakter van het geloof, maar de beleving ervan door mensen. En die beleving kan zich in negatieve zin ‘aanpassen’ aan een zieke persoonlijkheid. In positieve zin kan geloof op de lange duur vruchtbaar zijn omdat het oriëntatiepunten verschaft voor een ‘gezonde’ levenswijze.
In beide artikelen wordt regelmatig de vraag gesteld of geloof beschouwd kan worden als een medicijn, direct of indirect. Daarmee verwijzen de auteurs naar de uitdagende titel van het symposium bij gelegenheid waarvan zij hun bijdrage hebben geleverd: ‘geloof als medicijn’ (Faculteitsdag Theologie Radbouduniversiteit op 16 maart 2005).
Jos Pieper levert een samenvattende beschouwing vanuit het perspectief van de godsdienstpsychologie. Hij somt negen verklaringen op van het mogelijk verband tussen religie en gezondheid. Tevens breekt hij een lans voor meer aandacht voor religie en spiritualiteit binnen de gezondheidszorg. Wim Smeets is ten slotte de auteur van een nabeschouwing vanuit het perspectief van de praktische theologie. In de geschiedenis van het pastoraat is er altijd aandacht geweest voor genezing van ziekte, memoreert hij, om genezingspraktijken vervolgens te plaatsen binnen het kader van de helende functie van het pastoraat en van de totale zorg van de pastor, of geestelijk verzorger voor mensen.
Deze editie besluit met een tweetal literatuurberichten. Herman Noordegraaf bespreekt uitgaven op het vakgebied van de diaconiek, terwijl Lieve Troch ons bijpraat over publicaties op het terrein van de feministische theologie en vrouwenstudies theologie.
Overige artikelen
Mirella Klomp, Waarheen leidt de weg? Het gebruik van zogenaamd ‘wereldlijke’ muziek in de uitvaartliturgie (474)
Herman Noordegraaf, Diaconaat: een literatuurbericht (494)
Lieve Troch, Literatuuroverzicht feministische theologie en vrouwenstudies theologie (522)
2006/3 - Met en in jongeren durven geloven
Editieredactie: Evert Jonker, Alma Lanser-van der Velde & Bert Roebben
Dit themanummer verkent en overdenkt kerkelijk en parakerkelijk jongerenwerk. Het sluit aan bij een cluster over jongeren in Praktische Theologie 2003/1. Onder jongerenwerk worden al die activiteiten van de geloofsgemeenschap begrepen die de bedoeling hebben om jonge mensen te begeleiden in het ontwikkelen van hun levensoriëntatie en geloof, en die hen willen helpen een zinvolle plaats te vinden in de beweging van God naar de mensen en van de mensen naar God. Jongerenwerk door en voor jongeren bestaat uit een scala van activiteiten: sooswerk, catechese, zielzorg aan jongeren, jeugddiensten, diaconaat, jongvolwassenenkringen, hulpverlening door en voor jongeren, gemeenschappelijke reizen met een spirituele of diaconale inslag en zo meer. Als we in dit nummer de term jongerenwerk gebruiken, doelen we op een overkoepelend begrip en denken we aan de leeftijdsgroep van 15-30 jaar. Daaronder vallen zowel adolescenten (11-22) als postadolescenten (20-35). In deze inleiding iets meer over achtergrond en opzet.
Culturele en maatschappelijke ontwikkelingen
De verhouding tussen jongeren, geloof en de kerk is de eeuwen door een bron van aandacht, zorg en verlegenheid geweest. Aandacht blijkt uit het dagboek van een zestiende-eeuwse pastoor van Groessen. Hij preekte uit vrije wil op elke zondagmiddag voor jongelui.1 Kennelijk moest er ook in die tijd iets apart voor hen worden georganiseerd. In onze tijd lijkt het door individualisering, de-traditionalisering en de-institutionalisering en door de modernisering van de religie extra problematisch te zijn mensen – en zeker jongeren – bij geloofsbeleving en geloofsgemeenschap te betrekken. Deze betrokkenheidsproblematiek heeft culturele en maatschappelijke oorzaken, die een geloofsgemeenschap als gegeven context soms machteloos makend heeft te accepteren, en waarop niet zomaar een adequaat antwoord te vinden is.
Individualisering is een groot goed – wie zou niet willen bijdragen aan de zelfstandigheid van mensen? – maar betekent niet zelden dat mensen op eigen houtje hun levensbeschouwing samenstellen. Vandaar, een veelheid aan opvattingen over de inhoud van geloof en levensbeschouwing (pluralisering) en dat is een zwakte, vooral als mensen in een bepaalde leeftijdsfase (tijdelijk) behoefte hebben aan ondubbelzinnige eenvoud.
De-traditionalisering heeft tot gevolg dat de oude bronnentaal van het geloof niet overkomt en dat tradities vervagen, die leerzaam laten zien hoe vorige generaties een geding om de waarheid voerden. Het is overigens helemaal niet vanzelfsprekend een beroep op traditie te doen. Hoezeer we ook de taal van nu moeten leren spreken, helemaal zonder ‘tale Kanaäns’ en ‘disciplina arcana’ kan de kerk niet. Bovendien blijken op de moderne cultuur afgestemde theologische inzichten, zoals van bevrijdingstheologische of hermeneutisch-correlatieve snit, doorvertaald in nieuwe geloofstaal, weinig weerklank te vinden bij jongeren en bij niet in een geloofstraditie gesocialiseerde zoekers.
De-institutionalisering wijst erop dat mensen – mede door individualisering – geen vanzelfsprekende motivatie hebben om instituties als mesostructuur in stand te houden. Ze zien deze vooral als servicedesks voor hun persoonlijke behoeften op een markt, maar zullen zeker niet zomaar actief participeren aan (de instandhouding van) levensbeschouwingsinstituties van eeuwen her, zoals de mainstream-kerken. Liever stichten mensen een nieuwe organisatie voor hun bewogenheid dan dat ze zich voegen in bestaande structuren.
Men spreekt wel van secularisering, als een onttrekking van goddelijke of kerkelijke bevoogding, die de betrekking van alle levensgebieden tot een transcendente werkelijkheid doet verdampen, maar tegenwoordig doet ook de moderniseringsthese opgeld, die zegt dat de thema’s van religie – zoals vragen van leven en dood, geluk en onheil, schuld en vrijheid, barmhartigheid en gerechtigheid, transcendentie en het innerlijk van de mens – in de (post)moderne cultuur en samenleving nieuwe expressievormen hebben gevonden, zoals de mediacultuur in films en documentaires duidelijk laat zien.
Bij dat alles komt de vraag op of zoiets als jeugdculturen met gemeenschappelijke kenmerken wel bestaat, en of commercie, jongerenwerker of wie ook maar iets van en met jongeren wil, daarop greep kunnen krijgen zodat zij gemakkelijker hun waren kunnen slijten. Of is de wijze waarop jongeren zich als jongeren cultureel uitdrukken in hun outfit, muziekkeuze, protestgedrag, vrijetijdsbesteding hoofdzakelijk een individuele constructie? Jongerenwerkers kunnen jongeren niet vastpinnen op vermeende culturele grondtrekken, maar moeten van iedere jongere zelf horen welke motieven achter het design van hun leven schuilgaat.
Met de handen in het grijze haar?
Deze al te beknopte analyse toont enkele factoren. Ze verklaren waardoor mensen van de jongere generaties zich maar mondjesmaat aansluiten bij de kerken, ook als ze wel behoefte hebben aan echt contact en levensbeschouwelijke verdieping. Door gebrek aan aanwas van nieuwe leden voor de geloofsgemeenschappen en verminderde betrokkenheid gaan deze veranderingen in het kerkelijke landschap in Nederland gepaard met een sterke vergrijzing van het ledenbestand van de kerken. Niets ten kwade van grijs. Vergrijzing maakt kerken op het eerste gezicht, niet aantrekkelijk voor adolescenten en postadolescenten, hoe gastvrij, wijs, aardig of kundig grijs ook is voor hen. Of mensen nu buitenkerkelijk geloven, helemaal niet geloven of geloof reserveren voor een houvast rondom ingrijpende levensgebeurtenissen, een traditioneel kerkelijk lidmaatschap van de wieg tot het graf wordt zeldzamer.
Kerken proberen niet te somberen, maar met creatieve inzet jongeren bij het geloof en bij hun organisatie te betrekken, maar deze inspanningen leveren zo op het oog alleen incidentele en kortdurende effecten op. Er zijn massale bijeenkomsten die getalsmatig voor een dag of wat succes oogsten. Dergelijke festivals, maar ook kloosterweken, pelgrimages trekken gelukkig behoorlijke aantallen jongeren. Buiten dat bestaat er ook een bloeiend, veelal evangelisch getint, alternatief circuit voor gelovige, meestal van huis uit kerkelijke jongeren, zoals jeugdkerken.
De kerken verkeren in een overle(ver)ingscrisis, en daarmee samenhangend, in een innovatiecrisis. Het is alsof inculturatie van christelijk geloof vanuit kerken in de globaliserende, multireligieuze Nederlandse cultuur niet meer gaat, ondanks dat er wel belangstelling is voor religie in onze cultuur. Toch kloppen belangstellende religiezoekers niet aan bij de kerk, kennelijk verwachten ze niet dat de mainstream-kerken en de gangbare theologie met hun belangstelling wel raad weten.
Vorm en inhoud in een belevingscultuur
Niet alleen bij alternatieve vernieuwingsbewegingen buiten de kerken, maar ook in de kerken zelf, wordt de boodschap van het evangelie in eigentijdse culturele vormen voor het voetlicht gebracht. De verpakking is afgekeken van andere, grote jongerenfeesten. Popmuziek in alle varianten (zoals ook heavy metal) dient als voertuig voor een eigentijdse verkondiging van het heil. Internet en mobiele netwerken zijn op professionele wijze benut. Met middelen als theater, film en het optreden van beroemde mensen, middelen die in de belevingsmaatschappij effect kunnen bewerkstelligen op emotief niveau, proberen begeleiders interesse voor het geloof te wekken en een eenvoudige boodschap over te brengen, persoonlijk, zonder last of ruggespraak van de kerkelijke instituties en tradities, gewoon bijbels. De bijbehorende basistheorie bestaat vaak uit slechts enkele punten zonder overbodige ballast of theologische verantwoording. Doel: maak leerlingen van Christus. Middel: geef daaraan op authentieke en overtuigende wijze leiding.
De nadruk op vorm doet de vraag rijzen hoe de boodschap herkenbaar ingaat op thema’s zoals lijden, dood, schuld en liefde, waarvoor geen afdoende zekerheid bestaat, omdat ze een ultiem karakter dragen. Zijn er in nieuwe verpakkingen woorden, praktijken en rituelen voorhanden die een geleefde betrekking aanmoedigen tot het geheimenis van Gods zegenend handelen als bevestiging van het zijn en van Gods reddend handelen als verlossing uit de gebrokenheid, waarvan mensen slachtoffer en veroorzaker zijn?
Vraagstelling en opzet
Tegen de achtergrond van deze situatieschets is de volgende vraagstelling voorgelegd: ‘hoe en met welke uitgangspunten krijgt in onze cultuur en samenleving in of onafhankelijk van kerken geloofscommunicatie door en met adolescenten en postadolescenten (15-30 jaar) gestalte en welke grenzen en mogelijkheden ontdekken we daarin?’
1. Inzicht in de wereld van jongeren
De artikelen van Leo van der Tuin, Monique van Dijk en Richard Saly cirkelen om de vraag welke persoonlijke, culturele en communicatieve factoren een belangrijke rol spelen in de relatie tussen jongeren, geloof en cultuur. Van der Tuin geeft een beschrijving van de culturele context en van vragen waarvoor jongeren staan. Van Dijk-Groeneboer sluit aan bij een onderzoek naar jongeren en zingeving2 en heeft het – geïllustreerd met citaten van jongeren – onder meer over de relatie van jongeren tot kerk, geloof en God. Saly doet verslag van een interview met een negentienjarige en besteedt aandacht aan de wijze waarop zij met godsdienst en geloof in aanraking komt.
2. Praktijken
De volgende bijdragen geven voorbeelden van jongerenwerk en van de inzichten van jeugdwerkorganisaties. Aan de auteurs is gevraagd om aard, doel, inhoud en werkwijze van de activiteiten te beschrijven, oog te hebben voor de relatie tot de kerken, te laten zien welke invloed de culturele context heeft, te verwijzen naar gebruikt onderzoek, te refereren aan leidende theologische inzichten en een korte, kritische reflectie te geven. René Kok is thans dorpsdominee en schrijft over zijn ervaringen met jongerengesprekskringen. Marnix Karssenberg (jongere, betrokken bij een jeugdkerk, student journalistiek) geeft inzicht in de jongerenkerk van Zwolle. Marc Bolleman (medewerker geloofscommunicatie en geloofsexpressie, bisdom Breda) doet verslag van het wel en wee van een groep die met hem als begeleider de Wereldjongerendagen in Keulen bezoekt. Remco Babijn (priester in opleiding, valt in de leeftijdscategorie van 15-30 jarigen) is als vrijwilliger nauw betrokken bij groepsreizen naar Taizé, waar hij zelf een jaar verbleef. Hij onderstreept drie kernaspecten: gemeenschap, gebed en ontmoeting.
3. Organisaties
Aan jeugdwerkorganisaties zijn dezelfde, onder 2 beschreven vragen gesteld. De organisaties die jongerenwerk stimuleren, van materiaal en godsdienstpedagogische en theologische inzichten voorzien en nieuwe werkvormen bedenken, zijn: Youth for Christ, waarvan Ron Becker gewag maakt en het Jeugdwerk van de Protestantse Kerk in Nederland, dat Hanny van der Stelt in beeld brengt met medewerking van Friso Mout. Activiteiten, zorgen, ontwikkelingen en achtergronden passeren de revue. Youth for Christ richt zich op niet-kerkelijke jongeren in de grote steden tussen 11-19 jaar, en het jeugdwerk van de PKN op 0-21 jarigen.
4. Bezinning
Jonker geeft een antropologische beschouwing met het oog op elke leeftijdsfase en legt nadruk op de zegen als element in de kom- en ga-structuur van de kerk. Roebben en Zondervan onderstrepen het belang van de hermeneutische kundigheid om zowel de cultuur als de geloofstraditie te verstaan teneinde te komen tot een dialoog tussen beide. Jonker overdenkt vervolgens het materiaal, relativeert de eigen aard van de adolescentieperiode en reikt een praktisch-theologisch beoordelingsmodel aan voor activiteiten door en voor jongeren, onder andere vanuit de vraag of de activiteiten eerbied voor het geheimenis van zowel God als mens betonen.
Persoonlijk
De beschreven initiatieven en gedachten getuigen van hoop, doorzettingsvermogen en creativiteit. Tegelijk groeit het aantal jonge mensen niet dat langduriger dan een paar keer mee wil doen aan gezamenlijke vormen van geloofscommunicatie. Dat verdriet me. Jongeren houden me veel bezig. Pas nog heb ik met een groep jongeren meegewerkt aan een door de aanwezigen enthousiast ontvangen jeugddienst in een volle kerk. Maar, zoals zo vaak, er waren bijna geen jongeren aanwezig. De jeugddienstcommissie is inmiddels gestopt. Goed, het moet anders. Maar hoe? Oppervlakkiger? Minder zoekend? Ik durf wel te zeggen dat ik meestal goed contact heb met jonge mensen. En toch ben ik er verlegen mee wat mijn rol is bij het vinden van hun zicht op hun leven en op God. De Heilige Geest moest het ons kerkmensen toch een beetje makkelijker maken, denk ik dan. Graag wil ik het vermogen van jongeren om in alle fijnzinnigheid te onderscheiden waarop het aankomt, dienen en hen helpen het bestaan ook als mysterie te beleven. Ik hoef dan vaak helemaal niets anders te doen dan onvoorwaardelijke, dynamische aandacht tonen, dus goed luisteren, en helder reageren. Hoe moet het anders? Ik geloof bij elke activiteit dat opvoeders in ‘Gods daden en geboden’ zo moeten werken dat de jongeren het beter gaan doen zijzelf (vgl. Psalm 78:1-8: ‘niet worden als hun voorouders’). Laatst zong ik nog: ‘waarmee bewaart de jeugd haar bloem, haar eer, hoe vindt de mens reeds vroeg de rechte paden. Hij houdt zijn leven onbesmet, wanneer hij zich door God en zijn gebod laat raden’ (Ps. 119:4). Het lied nam me mee en ik besloot actief en vrolijk te blijven hopen op nieuwe raad en impulsen.
Noten
Post, R.R. (1957). Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen, Dl. II. Utrecht en Antwerpen: Spectrum.
Dijk-Groeneboer, M. van & Maas J. (2005). Geloof? ff checke. Onderzoek naar jongeren en zingeving. Utrecht: KTU.
Inleiding 283
De wereld van jongeren
Leo van der Tuin, Die jeugd van tegenwoordig ;-) (290)
Monique van Dijk-Groeneboer, Jongeren en geloof; on-zin? (308)
Richard Saly, Het is allemaal zo ongrijpbaar. Gesprek met Ditske (322)
Praktijken
René Kok, ‘Wat moeten we met onze jongeren?’ Ervaringen met jongerengesprekskringen (334)
Marnix Karssenberg, GODfashion (342)
Marc Bollerman, Wereldjongerendagen (348)
Remco Babijn, Gebed en ontmoeting in de stijl van Taizé (354)
Organisaties
Ron Becker, Youth for Christ (362)
Hanny van der Stelt & Friso Mout, Jeugdwerk in de Protestantse Kerk in Nederland (374)
Bezinning
Evert Jonker, Vanaf de geboorte aangewezen op het delen van taal, liefde en eten. Mens-zijn en kerk-zijn als perspectieven op jongerenwerk (384)
Bert Roebben & Ton Zondervan, ‘Als God eens onder ons was’ – Theologische professionals reflecteren op hun werk met jongvolwassenen (397)
Evert Jonker, Waarneming, interpretatie, beoordeling en vernieuwing van jongerenwerk (412)
2006/2 - Troosten
Editieredactie: Corja Menken-Bekius, Alma Lanser & Doris Nauer
Wat is troosten eigenlijk? Enerzijds is troosten een oermenselijk iets. Ouders troosten hun kinderen als ze gevallen zijn of erg geschrokken. Daar hoeft een vader of moeder niet over na te denken. Het kind wordt opgenomen, krijgt een aai over de bol en een pleister op de kapotte knie. Familieleden troosten elkaar als er ernstige ziekte in de familie is of als een uit hun kring is weggevallen. Er wordt meer lichamelijk contact gezocht dan anders. Verhalen worden gedeeld of er wordt stil bijeen gezeten. Het helpt niet tegen de bittere realiteit van het leed, maar er is een sterke behoefte om elkaar nu niet alleen te laten. Troosten is een warme handeling, verbonden met ‘moederlijke’ gevoelens en gebaren. Het doet goed. Anderzijds kan troosten iets onmogelijks zijn. Als het leed te groot is en het leven te hard, is ook troost onverdraaglijk. Waar geen troost voor is, kan niet worden verzacht met woorden en gebaren. Dat zou een grove ontkenning zijn of bagatellisering van de diepte van de pijn. Elke poging ertoe vergroot alleen maar het isolement van de lijdende. Troost kan ook vals zijn, meer gericht op het troosten van de trooster zelf dan op degene die in nood verkeert. Valse troost komt aan als een harde vuist in een fluwelen handschoen.
Voor pastores en geestelijk verzorgers behoort het bieden van troost en bijstand in tijden van nood tot de kernfuncties van het pastoraat. In dit themanummer wordt nagedacht over de manier waarop pastores deze functie adequaat (professioneel) kunnen vervullen. Alleen al de taal waarin deze zinnen zijn geschreven, verraadt een spanningsveld. Aan de ene kant is troosten een heel gewoon menselijk iets. Het zit in onze genen en in ons lijf om iemand te troosten als hij lijdt en om zelf troost en geborgenheid te zoeken wanneer we pijn lijden en verdriet hebben. Aan de andere kant hoort het bij het vak, bij het ambt. Hoe ‘gewoon’ menselijk nabij kan of mag een pastor komen? Met welke handelingen en welke taal? Uit welke bronnen zal een pastor putten om handen en voeten te geven aan die kernfunctie van de troostende bijstand? Is het wel mogelijk om een lijdende ander echt nabij te zijn? Wat moet je daarvoor weten, kunnen en zijn? Valt dat te leren? Wie over dit thema nadenkt, ontdekt dat de opgave om als professional troost te bieden aan mensen die aan de pastorale zorg zijn toevertrouwd ons voor complexe vragen stelt.
In dit themanummer willen we een aantal van deze vragen nader bekijken. We doen dat met behulp van auteurs die in verschillende toonsoorten en vanuit verschillende invalshoeken over troost en troosten schrijven. De reflectie geschiedt in drie stappen.
In deel I wordt ingegaan op de term zelf: wat is troost? Welke betekenis kent een filosoof toe aan deze term? Troost is een reactie op verdriet. Maar wie als pastor of geestelijk verzorger iemand troostend nabij wil zijn, stuit in het verdriet op existentiële en religieuze vragen. Hoe zijn verdriet, troost en religie gerelateerd? En dan: wat vraagt troosten aan pastorale en persoonlijke competentie, bijvoorbeeld bij sterven en rouwen? Hoe kan de kwaliteit van de pastorale presentie worden verhoogd? Wat is belangrijk voor dat leerproces?
In deel II komt de praktijk zelf aan het woord. Hier vinden we een vijftal vignetten. Het zijn praktijkberichten over verschillende situaties waarin troost wordt verlangd en geboden. Of niet gezocht, maar toch geboden, omdat het leed niet onopgemerkt is gebleven. De vignetten gaan over troost in het ziekenhuis, over de troosteloosheid van depressieve mensen, over het stille luisteren naar het verhaal van een gevangen jongen, over presentie bij hen die aan de zelfkant van onze samenleving leven, en last but not least over de troostende kracht van een geloofsgemeenschap.
In deel III wordt uit verschillende bronnen van troost geput. De troostteksten in Deuterojesaja worden bevraagd op hun zeggingskracht. Een kerkmusicus bespreekt een aantal liederen waar hij persoonlijk troost aan beleeft. Dat ook beeldende kunst diepe emoties kan oproepen en deel uitmaken van een healing environnement, wordt zichtbaar. In een slotartikel wordt peinzend stil gestaan bij enkele centrale overwegingen uit het nummer. Waar heeft deze zoektocht ons eigenlijk gebracht? Bij een kleine handwijzer in het niemandsland van verdriet. Een kleine, want grote woorden zijn er niet voor. Door het nummer heen zijn enkele gedichten en beelden gezaaid, want kunstenaars spreken de taal van het hart.
Corja Menken-Bekius, Alma Lanser & Doris Nauer, Ter inleiding (163)
DEEL I – Wat is troost?
Marcel Sarot, En Jezus weende. Kleine filosofie van de troost (165)
Tjeu van Knippenberg, Troost en religie (173)
Arthur Polspoel, Troost bij sterven en rouw (182)
Hennie Kievit & Dineke Havinga, Pastores en troost (188)
DEEL II – Troostende praktijk
Ria Pielage-Groen, Troost in het ziekenhuis (203)
Doris Nauer, Troosten in de troosteloosheid van de depressie (210)
Ben Rijpkema, ‘Ik zat in de gevangenis’ (224)
Jurjen Beumer, Troost voor de stad (229)
Mirjam Wolthuis, Het besef van een ander (236)
DEEL III – Bronnen van troost
Annemarieke van der Woude, ‘Heimwee in mijn buik.’ Over troost en terugkeer in Deuterojesaja (241)
Bert Wisgerhof, Zing mij van troost, want ik heb verdriet (247)
Alma Lanser, Beelden van troost (258)
Corja Menken-Bekius, De binnenkant van naastenliefde. Kleine handwijzer voor troosters (269)
2006/1 Pastores en burn-out
Artikelencluster: Pastores en burn-out
Jeanette den Dekker-Mast, Burn-out. Kenmerken, diagnostiek en behandeling binnen de geestelijke gezondheidszorg (5)
Stieneke Reeders, Geloof als medicijn? Ervaringen uit een periode van burn-out (18)
Willem Putman, Drie portretten (28)
Anke Bisschops, De werkdruk van basispastores. Ondermijnende en constructieve strategieën (43)
Jos Pieper, Burn-out in het rooms-katholieke basispastoraat. Stressoren en hulpbronnen (60)
Wim Smeets, Pastores en burn-out: mogelijkheden en grenzen. Een terugblik (78)
Mensen die alles aankonden, energie te over hadden en nu niet meer vooruit te branden zijn. Wie kent ze niet, slachtoffers van een burn-out? Pastores komen in hun werk ongetwijfeld zulke mensen tegen. Eén op de tien werknemers in Nederland blijkt volgens het CBS klachten te hebben die wijzen op een mogelijke burn-out. En vroeg of laat kan ook de pastor zelf ten prooi vallen aan een burn-out. Er is altijd ontzettend veel werk te doen, en voor men het weet ontwikkelt een chronische vermoeidheid zich tot een extreme oververmoeidheid. Pastores zijn hiervoor niet alleen vatbaar omdat ze veel met mensen werken – hetgeen men lange tijd als de belangrijkste risicofactor voor het ontwikkelen van een burn-out beschouwd heeft – maar ook omdat zij hun werk op zeer verantwoordelijke wijze willen doen.
Het thema burn-out geniet momenteel veel belangstelling door middel van studiedagen en publicaties. Meestal gaat het daarbij om burn-out als verschijnsel in het algemeen. Maar er is ook toenemend aandacht voor burn-out in het werk en leven van pastores, aanleiding voor de redactie om er in een artikelencluster bij stil te staan.
Het eerste artikel, van de hand van Jeanette den Dekker-Mast, biedt een beknopt overzicht van de kenmerken, de diagnostiek en behandelingsvormen van burn-out. De auteur heeft tevens oog voor de mogelijke betekenis van bekende pastorale begeleidingsvormen ter zake. Het tweede artikel is een ervaringsverhaal van een pastor die zelf een burn-out doormaakte. Qua vorm heeft de bijdrage van Stieneke Reeders het karakter van een getuigenis, zoals zij dat uitsprak ter gelegenheid van de Faculteitsdag van de Faculteit Theologie van de Radboud universiteit Nijmegen op 16 maart 2005 onder het motto ‘geloof als medicijn?’ Het derde artikel, van de hand van Willem Putman, is het eerste van drie bijdragen vanuit een onderzoek aan de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht over burn-out. Dit onderzoek omvat zowel een kwantitatief deel (vragenlijstonderzoek) als een kwalitatief deel (interviews). Uit het laatstgenoemde deel selecteert Putman drie interviews, op grond waarvan hij een portret schets van drie pastores die met burn-out te kampen hadden. De beschrijving wordt gestructureerd door de elementen die in het KTU-onderzoek worden nagegaan: persoonsgerelateerde factoren, werkgerelateerde factoren – waaronder specifiek de werkdruk – en mogelijke hulpbronnen. In het volgende artikel beschrijft Anke Bisschops vanuit haar ervaring als docent en supervisor de vaak ondermijnende strategieën die ze bij pastores op het spoor is gekomen. Ze reflecteert over mogelijke oorzaken van en uitwegen bij burn-out onder pastores. Aandacht heeft ze daarbij voor enkele bijzondere aspecten van het pastoraal werk: de samenwerking met vrijwilligers, de situatie van de vrouwelijke pastoraal werkers in de rooms-katholieke kerk en het klimaat binnen deze kerk. In de laatste bijdrage uit het KTU-drieluik beschrijft Jos Pieper de resultaten van het kwantitatief onderzoek onder rooms-katholieke pastoraal werkenden, niet zonder eerst te verwijzen naar eerdere onderzoeken naar burn-out in hoofdzakelijk een protestantse context. Pieper stelt vast dat bij katholieke pastoraal werkenden de competentie een positieve factor is in het voorkómen van burn-out, maar dat de werkdruk en vaak ook de persoonlijkheidsstructuur negatieve factoren kunnen zijn. Bij wijze van afsluiting van het cluster blikt Wim Smeets terug op de mogelijkheden en grenzen van een specifiek pastorale, c.q. levensbeschouwelijke invalshoek op burn-out. De grenzen worden meteen aangegeven: burn-out is een ziekte die, ook in geval ze zich in een pastorale context voordoet, in eerste instantie vraagt om deskundige medische begeleiding. Vervolgens is het echter goed mogelijk te kijken naar een eigen ‘pastorale inbreng’, zowel in de preventie als de aanpak van burn-out onder pastoranten én pastores.
In dit artikelencluster worden vooral de risico’s op een burn-out voor de pastor zelf in beeld gebracht. De bijdragen gaan over het algemeen niet diepgaand in op de behandeling van een burn-out. Daarvoor verwijzen we de lezer naar de vele publicaties ter zake. Een wetenschappelijk overzicht is bijvoorbeeld te vinden in ‘Behandelingsstrategieën bij burnout’ van C.A.L. Hoogduin et al.1 Meer populaire werken zijn te vinden op de website van onder meer ’t Inbosch, instituut voor burn-out en stresshantering.
Een burn-out berokkent betrokkenen en hun omgeving vaak onnoemelijk veel leed. Ook voor de gemeente, de parochie en een pastoresteam zijn de gevolgen vaak erg zwaar. De schrijnende situaties die in de hierna volgende bijdragen bericht worden zijn geen uitzondering. Met dit artikelencluster hoopt de redactie bij te dragen tot bewustwording van deze complexe problematiek, zodat waar mogelijk een burn-out voorkomen kan worden of in elk geval tijdig onderkend met het oog op een adequate behandeling.
Na het artikelencluster volgt eerst een bijdrage over het IKON-pastoraat van de hand van Corja Menken-Bekius, Willem Putman en Judith van der Werf. Het IKON-pastoraat is niet de enige organisatie die zich moet aanpassen aan maatschappelijke ontwikkelingen waarbij het pastoraat als publieke functie verdwijnt. Na een historisch overzicht biedt het artikel een inventarisatie van hoe het momenteel gesteld is met het IKON-pastoraat. Wie zijn de bellers van vandaag en met welke vragen richten zij zich tot de medewerkers achter de telefoon? En hoe gaan die met die vragen om? Wie zijn die pastores en hoe staan zij in dit werk? En vervolgens: welke veranderingen dwingen het IKON-pastoraat tot een bezinning op zijn toekomst? Omdat het team van het IKON-pastoraat niet het enige team is dat voor de opgave staat zich staande te houden in een landschap van schuivende panelen, kan dit artikel in dat opzicht gelezen worden als een casestudy. Daarbij gaat het ten slotte ook om de vraag: wat zijn de oriëntatiepunten die hulp bieden bij het uitzetten van een nieuwe koers?
Gerrit Immink besteedt in de rubriek ‘Boek’ aandacht de publicatie Is there a God of Human Rights van Johannes A. van der Ven, Jaco S. Dreyer & Hendrik J.C. Pieterse. Het literatuurbericht over catechetiek en ‘youth ministry’ is van de hand van Evert Jonker, terwijl Ciska Stark tekent voor het literatuurbericht homiletiek.
1. Hoogduin, C.A.L. et. al. (2001). Behandelingsstrategieën bij burnout. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Overige artikelen
Corja Menken-Bekius, Willem Putman & Judith van der Werf, De vragen zijn niet van de lucht. Over het IKON-pastoraat in roerige tijden (85)
Gerrit Immink, Godsdienst en mensenrechten. Is there a God of Human Rights? (105)
Evert Jonker, Leren onderscheiden waarop het in religie en geloof aankomt. Een literatuurbericht over catechetiek en ‘youth ministry’ (114)
Ciska Stark, Homiletiek in een pluriforme cultuur: een nieuwe uitdaging. Literatuurbericht homiletiek (138)