Literatuurbericht godsdienstsociologie 2008-2013 - Joep de Hart
Religie in historisch en vergelijkend perspectief
Vooraf
Het is uiteraard ondoenlijk om in één aflevering van deze rubriek alle publicaties te bespreken die de afgelopen plusminus 5 jaar op het terrein van de godsdienstsociologie en aanpalende gebieden zijn verschenen. Een rigoureuze selectie is onvermijdelijk. Ik breng die aan door een concentratie op zes onderwerpen en op publicaties in boekvorm. Andere thema’s bewaren we voor een volgende keer, tijdschriftartikelen (en internetpublicaties) blijven hier buiten beschouwing. Dat geldt ook voor een groot aantal publicaties die zeker de moeite waard zijn, maar die toch eerder tot andere vakgebieden zoals de (praktische) theologie of (godsdienst)psychologie behoren. De zes gekozen onderwerpen zijn achtereenvolgens: algemene beschouwingen gewijd aan religie en godsdienstsociologische handboeken, internationaal vergelijkende studies naar religie, religie in historisch perspectief, studies vanuit het secularisatiedebat, studies gericht op de relaties tussen religie en sociaal kapitaal/civil society, studies naar afzonderlijke religieuze of kerkelijke stromingen. Na aldus heel wat vissen teruggeworpen te hebben in de publicatievijver, puilen onze netten nog altijd uit. Om niet te verzanden in eindeloze opsommingen, voeg ik de boeken per deelonderwerp hier en daar samen.
Algemene inleidingen
Met regelmaat verschijnen er handboeken en algemene inleidingen tot de godsdienstsociologie. Twee exemplaren uit de afgelopen jaren die mij goed bevielen zijn Sociology of religion for generations X and Y van Adam Possamai (Londen/Oakville: Equinox Publishing, 2009) en het meer recente Religionssoziologie: eine Einführung in zentrale Themenbereiche van Gert Pickel. Het boek van Pickel is, met zijn chronologische en systematische behandeling, voorzien van handzame schema’s, meer geschikt als uitgangspunt van een inleidende cursus tot het vakgebied. Dat van Possamai is losser gecomponeerd, maar wel verrassender en prikkelender. Ook de moeite waard en met aandacht voor de beperkingen van het bestaande sociaalwetenschappelijke begrippenapparaat als het gaat om de studie van veel hedendaagse vormen van spiritualiteit is een bundel die in 2008 verscheen onder redactie van Basia Spalek en Alia Imtoual: Religion, spirituality and the social sciences. Wie het Duits of Engels niet machtig is, kan uitstekend terecht bij de Nederlandse godsdienstsociologen Gerard Dekker en Hijme Stoffels. Zij schreven een helder overzicht van hun vakgebied, waarvan enkele jaren terug een herziene druk uitkwam: Godsdienst en samenleving; een introductie in de godsdienstsociologie.
Religie in internationaal perspectief
De Europese religieuze diversiteit gaat verder dan het traditioneel protestante noordwesten, het katholieke zuiden en het orthodoxe oosten. Sinds vijfhonderd jaar is het continent verdeeld in vele kerken. Naast typisch katholieke landen (zoals Spanje, Portugal, Ierland, Italië, Oostenrijk, Kroatië of België), typisch protestantse landen (de Scandinavische landen), christelijk orthodoxe landen (Griekenland, Bulgarije, Roemenië) en Moslim landen (Turkije, Albanië), zijn er landen met een gemengde bevolking (Nederland, Duitsland, de Tsjechische Republiek, het Verenigd Koninkrijk). De diversiteit zet zich voort in de constitutionele basis van religie. Landen als Griekenland (Oosters orthodox), Denemarken en Noorwegen (Luthers) of Engeland (Anglicaans) hebben staatskerken. Andere landen, zoals Schotland (Presbyteriaans) of Zweden (Luthers), hebben die niet langer. Weer andere landen - bijvoorbeeld Frankrijk, Ierland, Portugal, Rusland, Spanje en Turkije - zijn officieel seculier, maar in Portugal of Ierland geniet de religie wel bepaalde voorrechten van de staat, terwijl die in andere landen samenwerkt met de religie (Italië, Zweden, Duitsland, België, Tsjechië, de Oekraïne).
Extra interessant zijn de ontwikkelingen in de postcommunistische regio’s. In staten waar ze vaak bloot stonden aan expliciete en heftige antireligieuze campagnes zijn veel religieuze gemeenschappen daar bovengronds gekomen. Tot aan de jaren tachtig en negentig waren voor deze Europese regio’s weinig betrouwbare en generaliseerbare gegevens over godsdienstige overtuigingen en participatie beschikbaar, al waren er wel wat ruwe schattingen. Religieuze instituties werden veelal beschouwd als een alternatief waardesysteem voor de officiële communistische ideologie (die het atheïsme aanbeval). Na de ineenstorting van het communistische regime brak in veel landen een overgangsfase aan. In veel delen van Centraal en Oost Europa nam het aantal religieuze gemeenschappen sterk toe. Vol verwachting wordt dikwijls gekeken naar de kerken als belofte van een betere samenleving en met veel vertrouwen in hun vermogen tot geestelijke leiding, beschouwd als zij veelal worden als instellingen met een blank blazoen.
Wie terugkeert uit het buitenland, ziet bij zijn thuiskomst de vertrouwde woning vaak met andere ogen, al is het maar even. Internationaal vergelijkende studies zijn belangrijk om de Nederlandse ontwikkelingen in perspectief te kunnen plaatsen en om allerlei vanzelfsprekendheden of al te snelle aannames te relativeren. Ik noem een paar van die landenvergelijkende onderzoeksrapporten. Van de Bertelsmann Stiftung verscheen What the world believes. Analyses and commentary on the religion monitor 2008. De Amerikaanse historicus Philip Jenkins publiceerde Gods werelddeel: Christendom, islam en de religieuze crisis in Europa. Theoretisch fundamenteler en in de Durkheimiaanse traditie van relatering van religieuze denkbeelden aan maatschappelijke structuren is het prikkelende proefschrift van Nienke Moor geschreven: Explaining worldwide religious diversity.
Religie historisch
Een andere nuttige correctie op sociologische clichés kan uitgaan van een historisch perspectief en van een besef van (nationale) pluriformiteit. Wie zich in zijn diagnose uitsluitend laat leiden door de laatste enquête, ziet alleen de pannen die op tafel zijn gezet en niet hoe het voedsel bereid is en waar de ingrediënten vandaan komen. Dat er nog altijd sociologen (politici/journalisten) zijn die doen alsof een verschijnsel pas ontstaat bij de eerste opiniepoll die er naar wordt gehouden, is iets wat veel historici blijft verbazen. Herodotos, de Griekse aartsvader van de geschiedvorsing, zei het 2500 jaar geleden al direct aan het begin van zijn Historiën: het vastleggen van de handelingen van eerdere mensen, maar ook het onderzoeken hoe zij daartoe kwamen is de taak van de historicus.
Met cijfers is het net als met kaas: hoe ouder ze zijn, hoe harder ze worden. Wie met cijfers over de begintijd van het christendom komt, zoals Rodney Stark in zijn The rise of Christianity: a sociologist reconsiders history (Princeton: Princeton University Press, 1996), moet soms tien jaar wachten tot een erudiete Calvinistische professor in de godsdienstgeschiedenis bij zijn afscheidsrede de rekenuitkomsten op de hand weegt. Jan Bremmer nam afscheid met een fraai slotcollege aan de universiteit van Groningen, dat is uitgegeven als The rise of Christianity through the eyes of Gibbon, Harnack and Rodney Stark. Zoals de titel al aangeeft, neemt Bremmer in één moeite door ook de achttiende eeuwse visie van Edward Gibbon en de kijk van Adolf von Harnack (1851-1930) mee in zijn beschouwing.
Geen geschiedenis zonder geheugen. In zijn beroemde geheugenboek (The art of memory, 1966) betoogt Francis Yates het belang van een stabiele omgeving voor de onderhoud van het individuele geheugen. Hoe ziet dit eruit voor religieuze gemeenschappen in een dynamische, pluriforme en vaak onoverzichtelijke omgeving als de onze? Doorgaans hebben die gemeenschappen een gedeeld collectief geheugen, iets waar bijvoorbeeld de Franse godsdienstsociologe Danielle Hervieu-Léger indringend over heeft geschreven (o.a. in La religion pour mémoire, uit 1993). Ook de Nederlandse gereformeerden vormen een herinneringsgemeenschap. Daarin figureren onder meer de Dordtse Synode, de Statenvertaling, de watergeuzen en illustere namen als Groen van Prinsterer, Abraham Kuyper en Hendrikus Colijn. Een caleidoscopisch overzicht van thema’s uit de nationale gereformeerde geschiedenis, tussen 1850 en 1960 en gefilterd via de herinnering van betrokkenen, verscheen als Het gereformeerde geheugen: protestantse herinneringsculturen in Nederland, 1850-2000, onder redactie van George Harinck, Herman Paul en Bart Wallet. Prachtig worden tal van schakels in de herinneringsketen gememoriseerd. Een echt bladerboek, waarbij je kriskras bewegend van het een in het ander belandt - als een opgetogen kind in de speeltuin (om het maar eens iets minder gereformeerd uit te drukken). Tegelijkertijd drukt het je als betrekkelijke buitenstaander in de gereformeerde wereld weer eens met je neus op het feit dat hoe mensen in het leven staan niet bepaald wordt door wat wij over hun verleden weten, maar door wat zij daarover menen te weten. Ook het vermelden waard is een klein maar fijn essay van Peter Nissen: Eene zachte aanraking van zijn zieleleven: over ‘ware' en ‘valse’ mystiek rond 1900. Een mooi geschreven beschouwing waarin voortdurend parallellen opdoemen van de huidige interesse in spiritualiteit en mystiek met de belangstelling van kunstenaars en intellectuelen ruim honderd jaar geleden. Op het kerkelijk erf noem ik twee boeken. In The Churches: the dynamics of religious reform in Northern Europe, 1780-1920, onder redactie van Joris van Eijnatten en Paula Yates, wordt grondig ingegaan op de impact van veranderende relaties tussen kerk en staat tijdens de negentiende eeuw en de landenverschillen die er in dit opzicht bestonden. Een proeve van vaderlandse kerkgeschiedenis, gericht op een breed publiek, is Kerken onderweg: geschiedenis van kerken in Nederland van H.A.C. van Middelkoop.
Secularisatie?
Toen de auteur van dit artikel halverwege de jaren zeventig ging studeren aan wat nu de Radboud Universiteit heet, verscheen godsdienst voornamelijk in het sociaalwetenschappelijke curriculum als een uitgesproken voorbeeld van curieuze archaïsche zeden en als bolwerk van ‘burgerlijk’ denken. Intensief bestudeerd door sociologen die weliswaar als klassiek golden, maar die toch al enige tijd terug ontslapen waren. Te midden van alle maatschappijkritische Ideologieenthüllung, bleven er toch docenten dapper tegen de wind in fietsen en onverstoorbaar Max Weber, Émile Durkheim en Alexis de Tocqueville aan de man brengen. In de plaatselijke kerken werd ondertussen, net als elders in het land, de eeuwenlang afgestofte inboedel voortvarend bij het grofvuil gezet en vervangen door meer eigentijdse spullen. In menige collegezaal bestegen ex-seminaristen het spreekgestoelte, die het aggiornamento hadden opgevat als het teken dat de voorstelling beëindigd was. Een complete generatie sociologen (en theologen) redeneerde vanuit de axioma’s van de zogenoemde secularisatietheorie. Die verwees naar een proces van religieus verval waarvan de startmotor door ontwikkelingen in de Noord West Europese wereld werd geleverd. Verwacht werd dat dit proces uiteindelijk onvermijdelijk ook de rest van de wereld in zijn greep zou krijgen. Wie kon destijds bevroeden dat religie zo volledig terug op de sociaalwetenschappelijke en politieke agenda zou belanden als nu al sinds een jaar of vijftien het geval is? Te midden van het massaal ingezette requiem voor de oude goden werd nogal eens vergeten dat geen van grondleggers van de moderne godsdienstsociologie de mogelijkheid van een religieuze revival wilde uitsluiten. En dat elk van deze in geval diep doordrongen was van de weerbarstigheid van de gehechtheid aan de sociale functies van de godsdienst (buiten de kleine lichtkring van intellectuelen en ruimdenkende vrijdenkers dan) en van de diep gewortelde psychologische behoefte aan religie.
Inmiddels lijkt religie een rentree te hebben gemaakt op allerlei hoofdpodia van de moderne samenleving. Daarbij hebben de gebeurtenissen tijdens en na de omwenteling in Oost Europa zeker meegespeeld, net als de aandacht voor migratie en inburgering van etnische minderheden en de verbreiding in vermeend seculiere samenlevingen van een belangstellingssfeer die tot voor kort werd aangeduid als new age. Maar ook de golfslagen in de publieke opinie naar aanleiding van de terroristische aanslagen van 9/11, Madrid (2004), Londen (2005) en de moord op Theo van Gogh (2004). En daarnaast onder andere de rellen in de Parijse voorsteden in 2005, de controverse rondom de Mohammed cartoons (2005), de debatten naar aanleiding van de film Fitna van Wilders (2008), het Zwitserse minaretten referendum (2009), de opkomst van extreem rechtse partijen in diverse landen en de hoofddoekjesaffaires in meerdere landen. De belangstelling werd verder gevoed door morele discussies rondom onder andere abortus, euthanasie, stamceltherapie, maar ook discriminatie, hedendaagse armoede, asielzoekers, ontwikkelingshulp, de 24-uurseconomie en de hervorming van de verzorgingsstaat, waarbij de kerken hun stem lieten horen. Het is een opsomming die gemakkelijk valt uit te breiden met nog wel meer gebeurtenissen van de afgelopen jaren.
In de sociale wetenschappen werd een van de eerste klaroenstoten voor de tegenaanval op de bastions van de orthodoxe secularisatietheorie in 1994 gegeven door José Casanova in zijn Public religions in the modern world (Chicago en Londen: The University of Chicago Press). Casanova beschrijft de revitalisering van de publieke rol van religie in meerdere landen, binnen en buiten Europa (Spanje, Polen, Brazilië, De Verenigde Staten). Een van de meest comprehensieve voortzettingen van Casanova’s stellingen gaf David Herbert in zijn Religion and civil society (Brookfield: Ashgate) in 2003. Ook Herbert hanteert een mondiaal perspectief en hij heeft veel oog voor de belangrijke rol die de moderne media spelen bij de invloed van religie in moderne samenlevingen.
Na de eerste schermutselingen is – met voortdurend verschuivende linies - de draad weer opgepakt van de discussie over de maatschappelijke vitaliteit, publieke rol en toekomstkansen van religie, die wel beschouwd even oud is als de geschiedenis van de sociologie. In een gestage stroom van boeken en artikelen wordt daarvan verslag gedaan; het is een onderwerp dat in geen enkel godsdienstsociologisch handboek ontbreekt. Ik beperk mij tot een paar voorbeelden uit de laatste jaren, waar vanuit uiteenlopende stellingnames positie wordt gekozen in het debat. Met meer retorica dan wetenschap en met een titel die geen misverstand laat bestaan, betogen John Micklethwait en Adrian Wooldridge in God is back: how the global revival of faith is changing the world dat modernisering en religie elkaar niet uitsluiten, integendeel. In de meer filosofische bundel Secularisms, die onder redactie van Janet Jakobsen en Ann Pellegrini verscheen, wordt door een flinke verzameling auteurs aan de hand van uiteenlopende voorbeelden hetzelfde betoogd. Er zijn ook tegenstemmen. Een gerenommeerde tegenstander van een al te ruim gebruik van het begrip religie (en daarmee een inkrimping van het begrip secularisatie) is sinds de jaar en dag Gerard Dekker, een van de nestoren van de Nederlandse godsdienstsociologie. In Heeft de kerk zichzelf overleefd? Beschouwingen over de rol van de kerk in de moderne samenleving levert hij een heldere en wel doordachte analyse van het soms amechtige pogen van de kerken om maatschappelijk relevant te blijven. Dekker is kritisch over het voortdurend kerkelijk streven naar inhaken bij maatschappelijke ontwikkelingen en ziet dit als een belangrijke bron van hun identiteitsvervaging.
Religie en sociaal kapitaal
Wat meer gezelligheid en voorkomendheid om ons heen, ja, dat willen we allemaal wel. Maar daarmee houdt de overeenstemming ook meteen op. Hoe het daarmee gesteld is in het hedendaagse Nederland, hoe dit doel bereikt moet worden en zelfs bij wat daaronder verstaan moet worden: daarover wijken de meningen uiteen. Al sinds de jaren vijftig is bovendien een constante in onderzoek dat men de situatie voor zijn eigen leven anders inschat dan voor de samenleving in het algemeen. Over zijn eigen, persoonlijke leven betoont men zich goedgemutst en optimistisch gestemd in enquêtes, maar over de rest van Nederland maakt men zich grote zorgen: alom worden een groeiend egoïsme en verharding van omgangsvormen waargenomen. In die algemene zin kan gerust van een diepe hunkering naar meer solidariteit worden gesproken. In sociologisch jargon uitgedrukt: een verlangen naar meer sociaal kapitaal. Als indicatoren voor de voorraad sociaal kapitaal waarover een gemeenschap beschikt, wordt onder andere het percentage personen gebruikt dat vrijwilligerswerk doet, dat aangesloten is bij (ideële) maatschappelijke organisaties, dat doneert aan goede doelen, dat prosociale normen hanteert (bijvoorbeeld bij de opvoeding van zijn kinderen), dat politiek actief is – kortom dat deelneemt aan de civil society. Er bestaat inmiddels een uitgebreide en internationale literatuur waarin de rol van religieuze gemeenschappen als scheppers en in stand houders van sociaal kapitaal is vastgesteld.
Religie is verbonden met sociale houdingen en gedragingen, zoals politiek stemgedrag, het lidmaatschap van organisaties, de deelname aan activisme. Over Europa ligt een netwerk van ziekenhuizen en verzorgingshuizen, vakbonden en politieke organisaties, uitgeverijen en media, dienstverlenende instellingen, scholen en universiteiten waarin vanuit een godsdienstige inspiratie wordt gewerkt. Door de eeuwen heen heeft religie een belangrijke rol gespeeld in de verankering van collectieve (nationale, lokale, etnische) identiteiten. Sociologisch gezien vormen de kerken de meest zichtbare georganiseerde vormen van religieuze inspiratie.
Enkele recente studies die zich op dit terrein bewegen zijn de volgende. Helemaal vanuit de Amerikaanse situatie schrijven Robert Putnam en David Campbell in American grace: how religion divides and unites us. Europees georiënteerd, met een grondige theoretische inleiding tot het onderwerp en gebruik makend van uitgebreide vergelijkingen tussen 12 plaatsen in Europa (waaronder Enchede) is het grondige proefschrift van Sigrid Roßteutscher, Religion, Zivilgesellschaft, Demokratie. Er is de afgelopen tien jaar een stroom van rapporten op gang gekomen waarin de belangrijke rol van locale religieuze gemeenschappen bij de schepping en in stand houding van sociaal kapitaal wordt gedemonstreerd. Een voorbeeld is Geloof aan het werk, van Maarten Davelaar en Jessica van den Toorn, een onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut, waar dit voor Rotterdam wordt gedaan. Enkele prikkelende beschouwingen rondom het thema zijn in het boekje Religie, politiek & civil society te vinden (red. H. Klerx en A. Hinten-Nooijen). Het bevat de neerslag van een aantal beschouwingen op de Dag van de filosofie 2009. Algemener en tegelijk fundamenteler en pretentieuzer is de bundel De lage landen en het hogere, onder redactie van Gabriël van den Brink. Daarin keert een gemêleerd gezelschap zich tegen zowel de vereenzelviging van modernisering met religieus verval, als hedendaags cynisme dat ervan uitgaat dat moderne burgers nog slechts gedreven worden door eigenbelang. Zij doen dat niet alleen via theoretische bespiegelingen, maar ook op basis van uitgebreid en gevarieerd onderzoek onder gewone burgers.
De actieve participatie in vooral de formele organisaties die actief zijn binnen de civil society (via o.a. vrijwilligerswerk, politiek activisme en het lidmaatschap van ideële organisaties) blijft onder migranten nog steeds achter bij die van de autochtone bevolking. Dat is een verschijnsel dat niet alleen in ons land, maar in vrijwel alle Westerse samenlevingen is waargenomen. In Social Capital, Political Participation and Migration in Europe.Making Multicultural Democracy Work? (eds. L. Morales en M. Giugni) buigen een aantal auteurs zich over de vraag hoe de participatie van immigranten bevorderd kan worden. De auteurs baseren zich op internationale enquêtegegevens en ander materiaal dat in uiteenlopende landen is verzameld. Zij hebben daarbij een goed oog voor zowel de maatschappelijke context en wettelijke of politieke maatregelen als de persoonlijke kenmerken en hulpbronnen van immigranten. Opnieuw blijken opleiding en taalbeheersing een belangrijke rol te spelen en sociale netwerken een goed aangrijpingspunt te bieden voor beleidsmaatregelen. Die sociale netwerken, het was ook uit Nederlands onderzoek al bekend, zijn voor een belangrijk deel opgebouwd rondom religieuze gemeenschappen.
Religieuze werelden: kerken en stromingen
Dan de genoemde pluriformiteit als correctie op gemakzuchtige vanzelfsprekendheden. De bundel Het gereformeerde geheugen kwam al ter sprake. Allerminst gereformeerd gaat het eraan toe in het boekje Contrapunten. Het bevat de zgn. Jan Roes lezing van de Freiburgse historicus Urs Altermatt en de tekst van twee coreferaten. Als scharniermoment wordt het Tweede Vaticaans Concilie beschreven. Uit dit lezingenverslag kringelt zo nu en dan de geur van wierook op, het Madeleine cakeje van menige katholiek van de oude stempel. Kan het anders in het kader van een door het Katholiek Documentatie Centrum georganiseerde (vijfjaarlijkse) lezing, bedoeld voor onderzoekers op het terrein van de geschiedenis van het katholicisme? Een bont geheel van kernachtige en soms kietelende essays werd onder aanvoering van Justin Kroesen, Yme Kuiper en Pieter Nanninga gebundeld in Religie en cultuur in hedendaags Nederland. De aanleiding voor de bundel vormde het afscheid van de al genoemde Jan Bremmer als hoogleraar algemene godsdienstgeschiedenis en vergelijkende godsdienstwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen. Veelal cirkelen de auteurs ook rond een thema dat regelmatig terugkeert in het werk van de uitgezwaaide hooggeleerde: de transformaties van symbolen en rituele praktijken tegen de achtergrond van een veranderende samenleving.
Een heel andere wereld dan de kerkgeschiedenis betreden we in de vorm van wat tot voor kort nog werd aangeduid als new age en wat de laatste jaren door het leven gaat als postmoderne, holistische, alternatieve of nieuwe spiritualiteit. Naast een gestage stroom artikelen zijn daarover de afgelopen jaren een aantal uitstekende boeken verschenen; over de alternatieve of holistische spiritualiteit wordt veel geschreven. In de populaire media is dat meestal vanuit de visie van de true believers of vanuit de niet minder gekleurde visie van de bestrijders (verlichte intellectuelen en gereformeerde hardliners). Het kan ook sociologischer. Ik noem dan om te beginnen Spiritualities of life, de studie die de bekende Engelse new age kenner Paul Heelas enkele jaren terug publiceerde (Malden/Oxford: Blackwell Publishers, 2008). Heelas schreef eerder, samen met Linda Woodhead, het bekende The spiritual revolution (Blackwell Publishing, 2005), het verslag van een zeer bekend geworden onderzoek naar de lokale infrastructuur van de holistische spiritualiteit in het dorpje Kendal. Ook ruim aandacht voor de neospirituelen, hun netwerken en interesses in Religions of modernity: relocating the sacred to the self and the digital van Stef Aupers en Dick Houtman, twee sociologen die hun sporen hebben verdient in het onderzoek naar alternatieve spiritualiteit. De ondertitel van hun reader, vat de kern ervan aardig samen. De moeite waard voor wie in het onderwerp geïnteresseerd is, is ook de dissertatie van Markus Hero: Die neuen Formen des religiösen Lebens: eine institutionentheoretische Analyse neuer Religiosität, met name vanwege de instructieve sociologische analyse die Hero levert van de producenten van het alternatieve aanbod (de cursusleiders, therapeuten, auteurs etc.).
Terug naar vaderlandse bodem. Onder redactie van Floris Jespers verscheen onder de titel Nieuwe religiositeit in Nederland, een bundel gevalsstudies en beschouwingen, gewijd aan het thema, die heel aardige doorkijkjes biedt in de bonte wereld van de alternatieve spiritualiteit. Kwantitatieve en generaliseerbare gegevens over de opvattingen van gewone Nederlanders, de consumenten van het spirituele aanbod, zijn schaars. De auteur van dit artikel publiceerde recentelijk Zwevende gelovigen: oude religie en nieuwe spiritualiteit. Daarin wordt de opkomst en populariteit van nieuwe vormen van spiritualiteit besproken aan de hand van de internationale literatuur en statistische gegevens. De ontwikkelingen worden nadrukkelijk in verband gebracht met de veranderingen in christelijk Nederland. Bijna gelijktijdig met Zwevende gelovigen verscheen Flirten met God: religiositeit zonder geloof, het proefschrift van Trouw journalist Koert van der Velde. Volgens Van der Velde is de nieuwe spiritualiteit een ‘religie zonder geloof’. Op het eerste gezicht is dat is een wat merkwaardige stelling voor een milieu waar eerder het omgekeerde het geval lijkt. Er wordt daar aan zóveel zaken geloof gehecht, dat bijna van goedgelovigheid gesproken kan worden: Atlantis, buitenaardse beschavingen, aardstralen, geneeskrachtige kristallen, aura’s, vorige levens, enzovoort – het kan niet op. De oude dualiteit van hart en verstand, van wetenschap en geloof lijkt er helemaal losgelaten ten faveure van een holistisch mens- en wereldbeeld waarin alles naadloos met alles samenhangt. Bij nader inzien doelt Van der Velde met ‘geloof’ op de traditionele christelijke geloofsleer, maar ook dan valt het maar te bezien of er in de praktijk wel zulke waterdichte schotten zijn tussen denkbeelden die ontleend worden aan het holistische wereldbeeld en wat de vele christenen die ook daarin actief zijn van huis uit meebrengen. Nationaal en internationaal onderzoek suggereert het tegendeel.
Tot besluit
In het voorgaande passeerde veel moois de revue. Toch is het nu tijd om even een kritische noot te kraken. De afgelopen dertig jaar is er in de Nederlandse godsdienstsociologie hard aan gewerkt om het vak te ontdoen van al te veel kerkelijke bemoeienis en speculaties en om van de nogal institutioneel gerichte kerksociologie een godsdienstsociologie te maken. De groeiende dominantie van de Amerikaanse statistische traditie is daarbij onmiskenbaar geweest. Naast heel veel behartenswaardigs heeft de aanzwellende stroom van publicaties waarin de religie te lijf wordt gegaan via multilevel regressiemodellen, multi-groep factor analyses en LISREL modellen ook hier en daar tot een wat steriele academische omgeving geleid. Waarin nog maar weinig straatrumoer doorklinkt en een complexe wereld of de verzamelde Weber gereduceerd wordt tot enkele statistisch toetsbare hypotheses. Waarvan dan verslag gedaan wordt in een soort betonvlechterproza dat alleen op de geleerde collega’s is gericht. Het is jammer dat er vaak zulke dikke muren zijn opgetrokken tussen de sterk kwantitatief georiënteerde onderzoekers van het grootschalig veldonderzoek en hun collega’s die eerder kwalitatief te werk gaan – elk met hun eigen tijdschriften, congressen, cursussen.
Als hij belooft het niet verder te vertellen, dan kan ik de lezer toevertrouwen dat ik persoonlijk van Mozarts Le Nozze di Figaro meer geleerd heb over sociale interactie dan uit welk artikel in de American Sociological Review dan ook. Van Marcel Proust meer over sociaal kapitaal dan van de hermetische geschriften van James Coleman en Pierre Bourdieu. Wie het moderne Amerika wil begrijpen, moet Tom Wolfe en Hunter S. Thompson, John Dos Passos en Don DeLillo lezen (en kan dan de helft van de officiële Amerikanistiek overslaan). De kloof tussen burger en politiek? Lees Flauberts L’éducation sentimentale en Dickens’ A tale of two cities! De industriële revolutie? Hard times van dezelfde auteur en verder goed kijken naar de schilderijen van William Turner, zou ik zeggen. Ik bedoel maar: wat C. Wright Mills ‘de sociologische visie’ noemde, wordt niet mee overhandigd bij de uitreiking van het diploma sociologie. Zelf werk ik bij een bureau (het Sociaal en Cultureel Planbureau) waar men de piepers niet droog laat koken, omdat er zich weer eens iets verbazingwekkends aandient volgens het ochtendblad. Nuchtere lieden, mijn collega’s, die het eerst allemaal wel eens rustig doorgerekend willen hebben. Maar waar het om de godsdienstsociologie gaat, zou je ook in de gerenommeerde vakbladen (de zogenoemde ‘A rated journals’) toch af en toe wat meer Geist, wat meer overstijgende vermogen willen zien. De uitpuilende tabellen en geavanceerde statistische modellen die daar domineren, doen te vaak denken aan piloten met een geldig vliegbrevet, die de hele dag hun machine staan te demonteren en te poetsen op het vliegveld, zonder ooit een startbaan op te zoeken.
Het kan ook anders. Dat zie je bijvoorbeeld in de publicaties van een socioloog als Meerten ter Borg. Hij is een onbeschroomde, soms tegendraadse denker en zijn gedachten nemen daarbij soms een hoge vlucht, maar hij blijft altijd eerst en vooral socioloog. Een voorbeeld is zijn essay Vrijzinnigen hebben de toekomst, een pleidooi om de vrijzinnigheid uit het defensief te halen. Ter Borg wijst op haar grote historische betekenis en bepleit haar als inspiratiebron te nemen van het hedendaagse morele en maatschappelijke debat. Een andere socioloog zonder hoogtevrees is Dick Pels, die een stimulerend boek schreef over het moderne polytheïsme en ‘religie en politiek in seculier Nederland’: Opium van het volk: religie en politiek in seculier Nederland. Nog een onbevreesde denker: Ulrich Beck. In zijn Der eigene Gott: von der Friedensfähigkeit und dem Gewaltpotential der Religionen legt hij de vinger op de universalistische pretenties van religies en seculiere filosofische stromingen als improductieve versimpelingen van de sociale werkelijkheid. Ook een Nederlands voorbeeld van creatief, maar goed onderlegd, denken met duidelijke sociologische implicaties levert verder sinds jaar en dag de historicus James Kennedy. In de bundeling van stukken Bezielende verbanden: gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne Nederland bespreekt hij de maatschappelijke en godsdienstige ontwikkelingen in de afgelopen halve eeuw, resulterend in een collectieve identiteitscrisis. Als een laatste voorbeeld van grensverleggend denken noem ik nog de fraaie beschouwingen van Paul Post, onder andere in Voorbij het kerkgebouw: de speelruimte van een ander sacraal domein. Een hoogst actuele discussie over de plaatsen waar rituelen en sacraliteit zich manifesteren in het moderne leven en wat daarbij nog de plaats van kerkgebouwen kan zijn.
Joep de Hart (1954) is als senior wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Sociaal en Cultureel Planbureau en als bijzonder hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit. Zijn meest recente boeken op het terrein van de godsdienstsociologie zijn Zwevende gelovigen: oude religie en nieuwe spiritualiteit (Amsterdam: Bert Bakker, 2011) en Maak het nieuw! Over religieuze ontwikkelingen en de positie van de kerken: een persoonlijke geschiedenis (Den Haag: SCP, 2011).
Besproken publicaties
Altermatt, U. (2010). Contrapunten: tussen radicaal christendom, restauratie en pluralisering. Hedendaagse beschouwingen over het katholicisme. Nijmegen: Valkhof Pers.
Aupers, S. en D. Houtman (2010). Religions of modernity: relocating the sacred to the self and the digital. Leiden/Boston: Brill.
Beck, U. (2008). Der eigene Gott: von der Friedensfähigkeit und dem Gewaltpotential der Religionen. Frankfurt am Main/Leipzig: Verlag der Weltreligionen.
Borg, M. ter (2010). Vrijzinnigen hebben de toekomst. Zoetermeer: Meinema.
Bertelsmann Stiftung (2009). What the world believes. Analyses and commentary on the religion monitor 2008. Gütersloh : Verlag Bertelsmann Stiftung.
Bremmer, J. (2010). The rise of Christianity through the eyes of Gibbon, Harnack and Rodney Stark. Groningen: Barkhuis.
Brink, G. Van den (2012). De lage landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Davelaar, M. en J. van den Toorn (2010). Geloof aan het werk: de rol van levensbeschouwelijke organisaties bij het bestrijden van sociale uitsluiting in Rotterdam. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Dekker, G. (2010). Heeft de kerk zichzelf overleefd? Beschouwingen over de rol van de kerk in de moderne samenleving. Zoetermeer: Meinema.
Dekker, G. en H. Stoffels (2009). Godsdienst en samenleving; een introductie in de godsdienstsociologie. Kampen: Kok.
Eijnatten, J. van en P. Yates (2010). The Churches: the dynamics of religious reform in Northern Europe, 1780-1920. Leuven: Universitaire Pers Leuven.
Harinck, G., H. Paul en B. Wallet (red.) (2009). Het gereformeerde geheugen: protestantse herinneringsculturen in Nederland, 1850-2000. Amsterdam: Bert Bakker.
Hart, J. de (2011). Zwevende gelovigen: oude religie en nieuwe spiritualiteit. Amsterdam: Bert Bakker.
Heelas, P. (2008). Spiritualities of life: New Age romanticism and consumptive capitalism. Malden/Oxford: Blackwell Publishers.
Hero, M. (2010). Die neuen Formen des religiösen Lebens: Eine institutionentheoretische Analyse neuer Religiosität. Würzburg: Ergon Verlag.
Jakobsen, J.R. en A. Pellegrini (Eds.) (2008). Secularisms. Durham, NC: Duke University Press.
Jenkins, P. (2010). Gods werelddeel: Christendom, islam en de religieuze crisis in Europa. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
Jespers, F. (2009). Nieuwe religiositeit in Nederland. Budel: Damon.
Kennedy, J. (2009). Bezielende verbanden: gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne Nederland. Amsterdam: Bert Bakker.
Klerx, H. en A. Hinten-Nooijen (red.): Religie, politiek en civil society. Verzoening of verzet? Nijmegen: Valkhof Pers.
Kroesen, J., Y. Kuiper en P. Nanninga (red.) (2010). Religie en cultuur in hedendaags Nederland. Assen: Van Gorcum.
Micklethwait, J. en A. Wooldridge (2009). God is back: how the global revival of faith is changing the world. New York: The Penguin Press.
Middelkoop, H.A.C. van (2009). Kerken onderweg: geschiedenis van kerken in Nederland. Barneveld: De Vuurbaak.
Moor, N. (2009). Explaining worldwide religious diversity: the relationship between substinence technologies and ideas about the unknown in pre-industrial and (post-)industrial societies. Groningen/Utrecht/Nijmegen: ICS.
Morales, L. en M. Giugni (Eds.) (2011). Social Capital, Political Participation and Migration in Europe. Making Multicultural Democracy Work? Londen: Palgrave MacMillan.
Nissen, P. (2008). Eene zachte aanraking van zijn zieleleven: over ‘ware en ‘valse’ mystiek rond 1900. Nijmegen: Vantilt.
Pels, D. (2009). Opium van het volk: religie en politiek in seculier Nederland. Amsterdam: De Bezige Bij.
Pickel, G. (2011). Religionssoziologie: eine Einführung in zentrale Themenbereiche. Wiesbaden: VS Verlag für Sozialwissenschaften.
Possamai, A. (2009). Sociology of religion for generations X and Y. Londen/Oakville: Equinox Publishing.
Post, P. (2010). Voorbij het kerkgebouw: de speelruimte van een ander sacraal domein. Heeswijk: Uitgeverij Abdij van Berne.
Putnam, R. en D. Campbell (2010). American grace: how religion divides and unites us. New York: Simon and Schuster.
Roßteutscher, S. (2009). Religion, Zivilgesellschaft, Demokratie. Baden-Baden: Nomos Verlagsgesellschaft.
Spalek, B. en A. Imtoual (eds.) (2008). Religion, spirituality and the social sciences: challenging marginalisation. Bristol: The Policy Press.
Velde, K. van der (2011). Flirten met God: religiositeit zonder geloof. Kampen: Ten Have.